Project

Bodemweerbaarheid sturen met organische reststoffen

Welke eigenschappen van organische reststoffen dragen bij aan een gezondere bodem en een betere bodemweerbaarheid? Deze publiek-private samenwerking onderzoekt hoe reststoffen in de landbouw beter kunnen worden benut en ingezet voor een verdere verduurzaming van de landbouw.

Organische reststoffen variërend van compost tot verenmeel kunnen worden hergebruikt om de bodemkwaliteit te verbeteren. Uit onderzoek blijkt dat zowel bodemgezondheid als bodemweerbaarheid baat hebben bij het toevoegen van organische materialen. Het effect is echter afhankelijk van het soort organische stof, maar wordt ook beïnvloed door bijvoorbeeld de grondsoort of de ziekteverwekker. Waar moet het organische materiaal daarom aan voldoen? Welke eisen moeten gesteld worden aan de samenstelling ervan? En hoe kun je zo de waarde van deze reststoffen verhogen?
In dit project wordt onderzocht hoe de reststoffen in de landbouw omgezet kunnen worden in waardevolle grondstoffen die bijdragen aan een gezondere bodem en een betere verhoogde bodemweerbaarheid.

Doelstelling

Het vergroten van de bodemweerbaarheid door organische reststromen om te zetten in waardevolle grondstoffen voor land- en tuinbouw.

Aanpak

Uit onderzoek in het verleden blijkt dat stimuleren van bodemweerbaarheid onder specifieke omstandigheden en met verschillende organische materialen mogelijk is. Het onderzoek is echter veelal gebaseerd op een beperkt aantal gronden, pathogenen of organische-stoftypen. Om meer inzicht in de effecten van organische stof op bodemweerbaarheid te krijgen is daarom een brede benadering nodig waarbij uiteenlopende organische reststromen in verschillende grondsoorten met diverse pathogenen met elkaar vergeleken kunnen worden.

De werkwijze is als volgt:

Beoogde resultaten

Uitvoering en resultaten in 2016 en 2017

In 2016 en 2017 zijn biotoetsen en bodemanalyses uitgevoerd voor het testen van de ziektewering. Daarbij is gebruik gemaakt van tien zeer uiteenlopende organische reststromen. Deze waren ingebracht door de deelnemende partners. De gekozen materialen waren zowel van plantaardige als van dierlijke afkomst.

De reststromen zijn getoetst in twee verschillende zandgronden (dekzand en duinzand). Het effect op ziektewering en op gewasgroei is vervolgens bepaald in biotoetsen. Zowel in 2016 als in 2017 bleken diverse organische materialen de aantasting door een aantal ziekteverwekkers significant te verminderen in potproeven.

Inmiddels zijn diverse biologische, chemische en fysische eigenschappen van de bodem bepaald om na te gaan welke bodemparameters met bodemweerbaarheid correleren om uiteindelijk tot geschikte indicatoren te komen.

Naast bovengenoemde biotoetsen in de kas, is ook een veldexperiment met suikerbiet op kleigrond uitgevoerd. Hierbij zijn drie verschillende organische reststoffen in twee doses getest.
In 2018 worden de resultaten van de potproeven geëvalueerd in het veld op de proeflocatie van WUR in Vredepeel.