Blogpost

In de strijd tegen vet is ‘psychologica’ belangrijker dan prijslogica

article_published_on_label
22 december 2011

De logica van de redenering dat we dunner worden als eten duurder wordt, heeft onvoldoende oog voor 'psychologica'.

De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) vraagt in haar zonet verschenen advies aan het kabinet om de realisatie van een vettax te overwegen. Maak eten duurder, dan worden we dunner, zo laat zich de boodschap samenvatten. Maar het effect van prijsmaatregelen moet niet overdreven worden. De vraag naar etenswaren is immers relatief ongevoelig voor prijsveranderingen. Eten moet nogal wat duurder worden om effect op de vraag te krijgen. Van een btw-verhoging met 13% zijn geen wonderen te verwachten.

Verontrustende toename

Dat de RVZ een lans breekt voor preventiebeleid is op zichzelf lovenswaardig en urgent. Voorkomen is beter dan genezen – zowel voor individuele mensen als voor de samenleving als geheel. De toename van maatschappelijke kosten door ziekten die verband houden met leefgewoonten behorende bij onze hedendaagse welvaart, is verontrustend. Het verkennen van de mogelijkheden en effecten van interventies is dus een goede zaak en de vraag om een politiek antwoord is zeker geen overbodige luxe. Maar de poging het huidige kabinet te laten antwoorden door de btw-heffing op eten van 6 naar 19 procent te verhogen, is een te simpele oplossing.

Behalve dat er momenteel onvoldoende kabinetssteun is voor een dergelijke maatregel – de RVZ moet geweten hebben dat ze tegen dovemansoren spreekt met zijn pleidooi voor een vettax – lijkt het maatschappelijk draagvlak ook dun. Om het draagvlak te vergroten moet er niet alleen over maar ook met mensen worden gesproken, om te achterhalen wat er leeft en hoe mensen denken te reageren op een vettax.

Vertroosting en verstrooiing

Als je het gesprek aangaat met mensen uit de lagere sociaal-economische geledingen – de groepen die zwaar te kampen hebben met overgewicht en obesitas – dan  krijg je te horen dat prijs weliswaar belangrijk voor ze is, maar zeker niet altijd of automatisch bepalend voor wat en hoeveel ze eten. Ondanks hun smallere beurs, geldt ook voor hen dat de prijs van voedsel slechts één van de factoren is die hun aankoopgedrag beïnvloeden. Smaak, gemak, verkrijgbaarheid, gewoontes of heersende sociale normen spelen ook een rol. Onregelmatige werktijden of behoefte aan eten ter vertroosting of verstrooiing zijn voorbeelden van verklaringen die mensen geven voor hun (overmatige) voedselconsumptie. Wat maar gezegd wil zijn is dat wie het voedselkeuzegedrag van mensen terugbrengt tot de prijs van eten, de pluriformiteit ervan op onrealistische wijze versmalt.

IJzeren wet

Bovendien redeneert de RVZ opvallend naïef als het gaat over de te verwachten effectiviteit van een vettax. De Raad noemt het logisch om voedsel zwaarder te belasten. Want is het geen ijzeren economische wet dat wanneer een product duurder wordt, de vraag ernaar daalt? Maar de RVZ-logica is nog geen ‘psychologica’. Consumenten zijn méér dan calculerende prijspakkers en koopjesjagers. Om het eetgedrag te veranderen moeten we aanknopen bij de leef- en belevingswereld van mensen, zoeken naar mogelijkheden om gewoontes te doorbreken, of achterhalen wat de sociaal-emotionele meerwaarde van eten is.

Het zou een gemiste kans zijn wanneer de oproep van de RVZ zou uitmonden in een studie naar interventies in eetgedrag waarbij prijslogica belangrijker is dan ‘psychologica’.