BSE in Nederland

Door import van besmette koeien en besmet diermeel, voornamelijk uit Groot-Brittannië (GB), is BSE waarschijnlijk al aan het eind van de jaren ‘80 in Nederland gekomen. In 1990 heeft Nederland import van diermeel en levend vee uit GB verboden, met uitzondering van kalveren indien die op een leeftijd jonger dan 6 maanden oud geslacht werden. Verder zijn toen alle nog levende koeien getraceerd en gevolgd, die eerder uit GB geïmporteerd waren.

Verspreiding via besmet diermeel

Handelsstromen van diermeel zijn zeer moeilijk te traceren, aangezien er veel tussenhandel bestaat. Nederland importeerde bijvoorbeeld eind jaren tachtig ongeveer evenveel diermeel als er in eigen land geproduceerd werd, maar we exporteerden ook een vergelijkbare hoeveelheid. Daarvan is niet meer te controleren of dit eigen product was, dan wel dat geïmporteerd diermeel weer werd geëxporteerd.

Maatregelen tegen BSE in Nederland

Door het gebruik van diermeel in diervoeding kon BSE verspreid worden en tot nieuwe infecties leiden. Allerlei maatregelen zijn genomen om deze BSE recycling te onderbreken. In 1989 werd het gebruik van diermeel afkomstig van herkauwers in voeders bestemd voor herkauwers verboden. In 1994 werd dit verbod uitgebreid tot een verbod op het gebruik van diermeel afkomstig van zoogdieren. Hoewel deze maatregelen de verspreiding van BSE drastisch inperkten, bleken ze de transmissie niet direct en niet volledig stop te zetten. Het effect van de maatregelen is namelijk pas vele jaren na de introductie en implementatie zichtbaar (ongeveer de gemiddelde incubatietijd van 4-5 jaar).

Pas na het totaalverbod in 2001 op het gebruik van diermeel voor alle diersoorten bleek de infectieroute via het diermeel effectief te zijn afgesneden.

Gevallen van BSE in Nederland

Vanaf 1997 zijn er 88 gevallen van BSE vastgesteld bij Nederlandse runderen. Het betrof 86 koeien afkomstig van melkveebedrijven en 2 zoogkoeien afkomstig van vleesveebedrijven.

In 2010 en 2011 zijn nog drie gevallen vastgesteld, bij zeer oude koeien, geboren voor de instelling van het totaalverbod op het gebruik van diermeel. Eén van de drie gevallen betrof een "atypische" BSE. Bij deze vorm verloopt besmetting niet via voer, maar door spontane omvorming van het eiwit. Atypische BSE komt vaker voor bij oudere dieren. De 12 jaar daarna is BSE niet meer aangetroffen, tot een besmetting met atypische BSE begin 2023.

Tot zover zijn alle "klassieke" Nederlandse BSE gevallen te verklaren door besmet diermeel, waarin tot 2001 diermeel was toegestaan. Dit blijkt uit onderzoek van Wageningen Bioveterinary Research.

Vastgestelde BSE gevallen in Nederland op basis van jaar van confirmatie.
Vastgestelde BSE gevallen in Nederland op basis van jaar van confirmatie.
Vastgestelde BSE gevallen in Nederland op basis van geboortejaar.
Vastgestelde BSE gevallen in Nederland op basis van geboortejaar.

In het buitenland vastgestelde BSE bij Nederlandse runderen

Tussen 1995 en 2002 is in Ierland (2 keer), het Verenigd Koninkrijk (4 keer) en Duitsland (1 keer) in Nederland geboren runderen BSE vastgesteld. Gezien de exportdata, de data waarop BSE is vastgesteld, en de gemiddelde incubatietijd van BSE, moet tenminste één geval als een Nederlands geval worden beschouwd. Dat geval betrof een koe geboren op 24 augustus 1996 op een bedrijf in Ysselsteyn, die in april 2002 was geëxporteerd naar Duitsland. Bij deze koe werd in november 2002 BSE vastgesteld. Een tweede geval betrof een koe geboren op 22 februari 1994 in Boekel, geëxporteerd naar het Verenigd Koninkrijk op 11 mei 1996. Bij die koe werden in oktober 1998 BSE-verschijnselen waargenomen. Daarbij is niet uit sluiten dat de infectie in Nederland is opgelopen. In de overige vijf gevallen zal de infectie in Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn opgelopen.