Nieuws

Hoe zeker zijn de klimaateffecten van de toenemende vraag naar bio-transportbrandstoffen?

article_published_on_label
9 november 2017

Biobrandstoffen worden gemaakt van hernieuwbare grondstoffen en zijn als zodanig een alternatief voor fossiele brandstoffen. Op dit moment worden ze bijvoorbeeld al gebruikt als bijmenging bij gewone benzine voor het wegverkeer. De vraag ernaar wordt steeds groter. Maar er is nog maar weinig bekend van de indirecte gevolgen van een grootschalig gebruik van deze brandstoffen, bijvoorbeeld op het landgebruik en de daaraan gerelateerde broeikasgasemissies. Onlangs verscheen een studie van de Europese Commissie waarin recent wetenschappelijk onderzoek hiernaar is geëvalueerd. Eén van de auteurs van deze studie is Berien Elbersen van Wageningen Environmental Research (Alterra).

“Wij hebben 27 belangrijke studies naar emissies als gevolg van Indirect Land Use Change (ILUC) bekeken, en die laten weinig consistentie in hun uitkomsten zien,” zegt Berien Elbersen. “Dit mede omdat de belangrijkste aannamen en verklarende factoren die bij deze studies gebruikt zijn nogal verschillen. Dat maakt dat de betrouwbaarheid van de inschattingen van de emissies er niet groter op zijn geworden. Wel tonen de meeste wetenschappelijke inzichten dat het gebruik van reststoffen uit de landbouw en de bosbouw lagere emissies geeft en dat het ook zinvol is om de diverse opties voor de verbouw van gewassen voor biobrandstoffen op marginale gronden te verkennen.”

Risico bij gebruik van reststoffen voor biobrandstof

Het gebruik van reststoffen voor biobrandstof brengt wel een risico met zich mee: de beschikbaarheid is beperkt omdat ze ook voor andere toepassingen gebruikt kunnen worden. Toename van de vraag naar deze reststoffen voor bio-transportbrandstoffen kan leiden tot krapte in de markt en tot prijsopdrijving in andere markten. Studies naar het gebruik van marginale gronden voor de productie van biomassa voor brandstoffen zijn tot dusver sterk gebaseerd op aannames en niet of nauwelijks op empirische data over ligging en omvang van deze gronden en eventuele alternatieve gebruiksfuncties ervan. “De gevolgen voor de emissie van broeikasgassen door het gebruik van deze gewassen op marginale gronden zijn daarom niet betrouwbaar vast te stellen,” zegt Berien Elbersen. “Er is dan ook grote behoefte aan het gedetailleerd in kaart brengen van gronden die marginaal, gedegradeerd of verlaten zijn, zowel in Europa als in de rest van de wereld.”

Aanvullende maatregelen noodzakelijk

De evaluatie van studies naar bio-transportbrandstoffen met een laag risico (‘Low ILUC’) geeft aan dat het onwaarschijnlijk is dat alle negatieve effecten ervan door certificering van de brandstoffen kunnen worden voorkomen. Aan de andere kant kan een verbod op omzetting van grond voor de teelt van gewassen voor bio-transportbrandstoffen nog steeds tot een indirecte verschuiving in het landgebruik leiden, doordat voedselproductie dan eerder op nieuw ontgonnen gronden plaats gaat vinden en de teelt van biomassa voor brandstof op bestaande landbouwgronden. Berien Elbersen: “Het is dan ook noodzakelijk dat er aanvullende maatregelen worden genomen, buiten de reikwijdte van certificering, zoals een geïntegreerde ruimtelijke ordening voor alle landgebruiksfuncties, inclusief de bescherming van natuurlijke vegetaties.”

De studie is uitgevoerd in opdracht van EC DG-Energie door een consortium van 4 instituten waarvan WENR deel uitmaakte (samen met WER en PBL en onder coördinatie van CENER in Spanje). De studie kan hier worden gedownload.