Over S766

Over WUR S766

Taxonomisch is Prunus spinosa een rosaceae (behorend tot de Rozenfamilie). In landen waar de plant inheems voor komt, is het een soort die plantensociologisch wordt ingedeeld binnen de plantengemeenschap ‘doornstruwelen’ (Rhamno-Prunetea). Het natuurlijk verspreidingsgebied van Prunus spinosa is het Palearctisch gebied. Dit omvat geheel Europa, Noord Afrika, het Midden Oosten, Noord, Centraal en Oost-Azië.

Onderstammen

Het aanbod geschikte, zwakgroeiende onderstammen voor intensieve teelt bij pruim is wereldwijd beperkt. Dit beperkt tevens de mogelijkheid van de verdere intensivering van de pruimenteelt en andere steenfruitgewassen waarvoor Prunus spinosa onderstammenselecties mogelijk geschikt is, zoals Abrikoos, Perzik en Amandel.

Prunus spinosa werd ook al in de 19de eeuw beperkt beproefd als onderstam. Er is een publicatie bekend waarbij Prunus spinosa werd gebruikt voor de rustige groei van het ras Mirabelle (Roville, 1876).

Proefstation voor de Fruitteelt

In het kader van het zoeken naar een geschikte zwakgroeiende onderstam voor pruim beproefde een eeuw later Dr. Ir. H.J. van Oosten op het voormalige Proefstation voor de Fruitteelt in Wilhelminadorp een kleine populatie van sleedoornzaailingen als onderstam voor Victoria (Van Oosten, 1986). De gebruikte zaailingen gaven een zeer grote variatie in groeikracht. Enkele gaven een zwakke groei. Vanwege sterke gedoorndheid werd met deze selecties niet verder gegaan. Problemen met onverenigbaarheid werden niet verwacht vanwege de nauwe genetische verwantschap van pruim en sleedoorn, en deze deden zich ook niet voor.

Op initiatief van Dr. Ir. S.J. Wertheim zijn vanaf 1987 op het voormalige Proefstation voor de Fruitteelt te Wilhelminadorp zaailingen van sleedoorn (Prunus spinosa ) opgekweekt, met het doel één of meer selecties te vinden, die geschikt zouden zijn als zwakgroeiende onderstam voor pruim. Dit omdat de zoektocht naar zwakke onderstammen voor pruim tot dusver nog geen goede onderstam had opgeleverd. VVA-1 was toen geheel nog niet in beeld en Wertheim zag op grond van de hierboven beschreven ervaringen mogelijkheden. Een goede zwakgroeiende onderstam was noodzakelijk voor verdere intensivering van de pruimenteelt. In 1990 werd op bijna duizend zaailingen Opal geoculeerd. In 1991 werden de éénjarige Opal-bomen beoordeeld, beschreven en geselecteerd. Hierbij werd gelet op mate van groei, gezonde bladstand, rechte harttak en indien aanwezig op een horizontale inplant van het zijhout. Alle selecties kregen toen een code, bestaande uit een letter (S, M, of Z) en een volgnummer. De letter S betekende dat bij de betreffende selectie de oculatie een relatief sterke groei vertoonde, M betekende een matige groei van de oculatie en Z een zwakke groei. In totaal werden 113 bomen geselecteerd en begin 1992 uitgeplant in Wilhelminadorp.

Van 1992 tot en met 1999 werd op het Proefstation te Wilhelminadorp de groei, gezondheid en de vruchtbaarheid van deze 113 Opal-bomen gevolgd. Op grond hiervan werden in 1999 de 24 meest veelbelovende selecties uitgekozen, die een duidelijke groeiverzwakking ten opzichte van St. Juliën A gaven en een goede vruchtbaarheid en vruchtgrootte. De andere nummers vielen af door te sterke groeikracht of mindere productiviteit.

In de eerste jaren in Randwijk was het onderzoek gericht op de manier van vermeerderen van de sleedoornselecties. Diverse methoden van vermeerderen met zowel winterstek als zomerstek werden beproefd. Vermeerdering door winterstek bleek slecht te voldoen. De slaging van zomerstekken was beter. De beste slaging werd verkregen wanneer hierbij St. Janslot werd gebruikt.

De verkregen, bewortelde onderstammen werden veredeld met Victoria en opgekweekt voor drie proeven, die geplant werden in 2005, 2006 en 2008. Omdat van twee selecties onvoldoende bewortelde stekken werden verkregen, zijn in de proeven vijftien van de zeventien selecties opgenomen. Het doel van het onderzoek was het nader toetsen van de onderstammen, om te komen tot een selectie van één of enkele meest geschikte nummers met de beste eigenschappen, voor introductie in de praktijk.

WUR S766

Tot en met 2011 werd de groeikracht, productie, vruchtgrootte en mate van wortelopslag van de sleedoornonderstammen gevolgd. WUR S766 gaf de beste combinatie van eigenschappen: een rustige groei, een hoge productie-efficiëntie, grote vruchten, tamelijk weinig wortelopslag en een matige gedoorndheid.

Praktijk

Vanaf 2014 is Wageningen UR PPO Fruit gestart de selectie WUR S766 op grotere schaal in de praktijk te toetsen en te demonstreren, met meerdere rassen en op verschillende gronden. Dit gebeurt zowel binnen Nederland voor pruim, als internationaal voor pruim en andere gewassen als abrikoos, perzik en amandel, waarvoor de onderstam qua genetische verwantschap geschikt zou kunnen zijn. Sinds september 2016 gaat PPO Fruit verder onder de naam business unit Fruit van Wageningen Plant Research.