Primaire plaaginsecten

Primaire plaaginsecten

De larven van veel insectensoorten, vooral van vlinders en kevers, voeden zich met de voedselrijke bladeren of naalden van gezonde bomen. We noemen ze dan primaire plaaginsecten.

leven op gezonde bomen

De Kleine wintervlinder Operophtera brumata en de Groene eikenbladroller Tortrix viridana kunnen zich zo massaal ontwikkelen dat er volledige kaalvraat optreedt bij gezonde eiken. Dergelijke grootschalige plagen komen periodiek voor en kunnen aanzienlijke effecten hebben op het bosecosysteem. Door het wegvreten van blad- en bloemknoppen wordt dat jaar geen zaad geproduceerd. Daar staat tegenover dat er tijdelijk veel licht beschikbaar is voor de ondergroei in het bos. Ook zorgen de geproduceerde faeces voor een minerale verrijking van de bosbodem. Daarnaast profiteren vogels, roofinsecten en parasieten van een rupsenplaag.

Na kaalvraat kunnen de bomen zich weer herstellen door nieuwe bladeren te vormen uit knoppen die in rust zijn gebleven. In de zomer staan de bomen dan weer vol in blad. Kaalvraat leidt wel tot een verminderde groei en zeker herhaalde kaalvraat kan de boom ernstig verzwakken waardoor secundaire plaaginsecten op kunnen treden.

Insecten die van naalden leven, moeten aangepast zijn tegen de vele secundaire plantenstoffen, zoals hars en terpenen, die als afweerstoffen tegen herbivoren dienen. Er zijn verschillende insectensoorten die zich tot plaag kunnen ontwikkelen in naaldbossen. Zo zijn in de jaren vijftig van de vorige eeuw op de Veluwe honderden hectares opstanden grove den met insecticiden behandeld tegen de Dennenbladwesp Diprion pini. Medio jaren tachtig zijn in Noord-Brabant tientallen hectares met grove den door rupsen van de Nonvlinder Lymantria monacha aangetast. Omdat na kaalvraat naaldbomen in hetzelfde jaar niet meer uitlopen gaan ze kwijnen en worden ze gevoelig voor secundaire ziekten en plagen. Daarom werden toen insecticide bespuitingen met vliegtuigen noodzakelijk geacht. De laatste decennia zijn in Nederland, mede door vermindering van monoculturen met naaldhout, geen grootschalige plagen meer bij naaldbomen opgetreden.