Draagkracht voor schelpdieren

In Nederland worden er jaarlijks zo'n 50 miljoen kilo mosselen en 30 miljoen oesters gekweekt. Wat is de draagkracht van de Oosterschelde, het Grevelingenmeer en de Waddenzee voor de kweek van schelpdieren, gegeven de natuurlijke populaties van schelpdieren die er voorkomen? Wageningen Marine Research onderzoekt deze draagkracht voor een optimaal evenwicht tussen natuur en voedselproductie.

Wat bepaalt de draagkracht voor wilde en gekweekte schelpdieren?

Draagkracht concurrentie voedsel

De draagkracht van het ecosysteem wordt vooral bepaald door de hoeveelheid voedsel (microalgen) die beschikbaar zijn voor de schelpdieren. De gekweekte bestanden concurreren hierbij met natuurlijk voorkomende schelpdieren, zoals kokkels, om het beschikbare voedsel.

Microalgen gebruiken licht van de zon als energiebron om CO2 om te zetten in suikers, waardoor ze kunnen groeien en zich vermenigvuldigen. Deze groei wordt ook wel primaire productie genoemd. In de winter (en als het water heel troebel is) is er te weinig licht en is de primaire productie laag. Naast licht hebben microalgen ook de nutriënten stikstof (nitraat en ammonium) en fosfaat nodig om eiwitten aan te kunnen maken. Een groep algen (diatomeeën of kalkwieren) heeft daarnaast ook nog silicaat nodig voor hun kalkskelet.

Microalgen groeien vooral in het voorjaar. Dan zijn er voldoende nutriënten en zonlicht. In de zomer raken de nutriënten op, waardoor de primaire productie afneemt (nutriëntenlimitatie). Naast de lokale primaire productie kunnen microalgen ook met het getij vanuit de Noordzee worden aangevoerd.

Primaire productie, Verversing, Graasdruk

Schelpdieren filteren de microalgen uit het water met behulp van hun kieuwen. Als ze de microalgen hebben opgegeten, verteren ze deze. Stikstof en fosfaat worden weer vrijgelaten in het water in de vorm van ammoniak (net zoals mensen dit doen in de vorm van ureum). De vrijgekomen nutriënten kunnen door de microalgen weer gebruikt worden voor primaire productie.

Schelpdierkweek

Kweekpercelen van schelpdieren in de Oosterschelde
Kweekpercelen van schelpdieren in de Oosterschelde

Mosselkweek (oranje)

In Nederland worden jaarlijks ongeveer 50 miljoen kilo mosselen geproduceerd op de kweekpercelen. De mosselen liggen ongeveer twee jaar op de percelen voordat ze worden geoogst. In de Oosterschelde liggen de beste kweekpercelen bij de stormvloedkering, waar veel aanvoer van voedsel is vanuit de Noordzee.

Oesterkweek (rood)

De jaarlijkse productie van oesters in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer is ongeveer 30 miljoen stuks. In de Oosterschelde liggen de oesterpercelen in het zuidoostelijke deel. In dit gebied is minder voedsel, omdat de meeste microalgen vanuit de Noordzee al uit het water zijn gegraasd door de mosselen. De oesterkweek in dit gebied is daarim grotendeels afhankelijk van de lokale primaire productie van microalgen.

Voedselweb

Microalgen zijn de basis van het voedselweb, en worden gegeten door zowel wilde als gekweekte schelpdieren en zoöplankton (elkaars concurrenten). De schelpdieren zijn op hun beurt weer voedsel voor krabben, zeesterren, vogels en vissen. Hoe meer schelpdieren, hoe meer biomassa van de bovenliggende trofische niveaus kan worden ondersteund. De voedselwebrelaties zijn echter complex, waardoor het niet altijd eenvoedig is om de draagkracht voor schelpdieren te vertalen naar draagkracht voor vogels of vissen.

Draagkracht voedselweb

Om de relaties goed te begrijpen, is kennis van het functioneren van het ecosysteem van belang. Door intensieve monitoring en het ontwikkelen van modellen waarmee de kennis en data kan worden geïntegreerd werkt Wageningen Marine Research aan een beter begrip van het functioneren van het ecosysteem en daarmee de draagkracht voor schelpdieren.

Publicaties over dit onderwerp