Project

Vanggewassen

Het Zesde AP stelt strengere eisen aan vanggewassen na maïs op zand en löss (maatregel 5.4.3) en voert een verplichting in om vanggewassen te telen na consumptie- en fabrieksaardappelen (maatregel 5.4.4). Het Zesde AP ambieert daarnaast om vanggewassen ook na andere teelten te stimuleren (maatregel 5.6.3). Met veldproeven kan de ontbrekende kennis over het effect van vanggewassen op de nitraatuitspoeling worden aangevuld, kunnen de voorwaarden waaronder vanggewassen effectief zijn scherper gedefinieerd worden, en kan het draagvlak voor de teelt van vanggewassen in de sector vergroot worden.

Uit onderzoek blijkt dat vanggewassen verlies van stikstof (N) kunnen beperken, maar dat de datum waarop de groei van het vanggewas in de nazomer of herfst aanvangt daarbij sterk bepalend is. In het Zesde Actieprogramma wordt een belangrijke rol toegedacht aan vanggewassen. De eisen die daarbij gesteld worden aan een tijdige start van de groei zijn vooralsnog beperkt om weerstand in de sector te beperken. Bij stoppelzaai van een vanggewas na maïs en aardappelen dient het vanggewas uiterlijk op, respectievelijk, 1 oktober en 31 oktober gezaaid te zijn. Bij onderzaai in maïs worden geen eisen gesteld aan de oogstdatum van de maïs.

De implicaties van die eisen voor de beperking van uit- en afspoeling van N en P zijn niet volledig bekend. Daarom wordt voorgesteld om zowel voor aardappelen als voor snijmaïs gedurende meerdere jaren veldproeven aan te leggen. De te onderzoeken behandelingen bestaan uit varianten van de inzaaidatum (stoppelzaai) dan wel de oogstdatum van het hoofdgewas (stoppelzaai en onderzaai), varianten van de inrichting van het hoofdgewas (rastype, N-bemesting, plantgetal) gericht op oogstdatumvervroeging, en varianten van de zaaidichtheid van het vanggewas. Bij de selectie van de onderzoeksobjecten en de meetcampagne wordt aandacht besteed aan zowel de nitraatuitspoeling naar grondwater als de afspoeling van N en P naar oppervlaktewater.

Publicaties