Project

Verbetering vallen

Op 14 december 2019 is de nieuwe Plantgezondheidsverordening in werking getreden (Verordening (EU) 2016/2031). Onderdeel van deze nieuwe wetgeving zijn de prioriteitsorganismen, quarantaineorganismen waarvoor, vanwege hun potentiële impact voor de EU, extra preventieve maatregelen gelden waaronder het uitvoeren van een jaarlijkse survey.

In zijn algemeenheid is de kans op vroegtijdige detectie, detectie op een moment dat uitroeiing nog haalbaar is, van deze organismen klein. Het is dan ook van het grootste belang om surveys te optimaliseren. Voor insecten kunnen (specifieke) vallen in sterke mate bijdragen aan detectie. Zo gebruikt de NVWA voor detectie van diverse insecten, waaronder de Japanse kever (Popillia japonica), vallen op plaatsen waar de introductiekans relatief groot is. Probleem bij deze vallen zijn de hoge bijvangsten van hommels (in 2019 is daardoor een survey zelfs afgebroken). Via aanpassing van kleur en lokstoffen kunnen de vallen mogelijk geoptimaliseerd worden: aantrekkelijk voor de Japanse kever en geen of weinig bijvangst van hommels (Sipolski et al., 2019).

Op de lijst van priority pest staan diverse boorvliegen waarvan de appelboorvlieg (Rhagoletis pomonella) als Q-plaag het meest relevant is voor Nederland. Ook voor optimalisering van surveys naar deze boorvliegen zijn vallen gewenst die specifiek zijn (of zo specifiek mogelijk) voor een bepaalde boorvlieg soort, namelijk Rhagoletis pomonella.

De combinatie van geur, kleur en vorm bepaalt de aantrekkelijkheid van een val voor insecten. Een goede val is aantrekkelijk voor de doelplaag, maar lokt en/of vangt zo weinig mogelijk niet-doelwitinsecten. Vallen voor quarantaineplagen zijn ontwikkeld en geoptimaliseerd in gebieden waar de plaag voorkomt, maar worden nu toegepast in een heel andere omgeving, zoals Nederlandse boomgaarden, met een andere natuurlijke fauna. Het resultaat is een vaak grote, ongewenste bijvangst van bestuivende insecten en andere niet-doelwitorganismen. In dit project worden vallen zodanig geoptimaliseerd dat ze minder bijvangst geven, zonder dat ze onaantrekkelijk worden voor de doelinsecten.

Gestart wordt met de selectie van alternatieve valtypen op basis van literatuurstudie en inventarisatie bij collega-instituten in de verspreidingsgebieden van de plagen. Vervolgens worden valtypen, geur- en kleurcombinaties geselecteerd die (op basis van ervaringen elders) aantrekkelijk zijn voor de doelinsecten. Deze worden onder Nederlandse omstandigheden getest op hun selectiviteit, dus onaantrekkelijkheid, voor niet-doelwitorganismen. Het effect op de bijvangst wordt getest op locaties waar de niet-doelwitorganismen volop voorkomen en de plaag een bedreiging vormt, namelijk in Nederlandse boomgaarden.

Plaagorganismen primair: Popillia japonica, Rhagoletis pomonella.

Publicaties