Nieuws

Jaarringonderzoek aan Nederlandse herkomsten van de zomereik in relatie tot droogte

article_published_on_label
23 juni 2020

De keuze voor boomsoorten en herkomsten is een belangrijke stap in het bosbeheer. Boomsoorten moeten zowel goed aangepast zijn aan de huidige groeiomstandigheden als ook onder een veranderend klimaat. De vraag daarbij is in hoeverre herkomsten van inheemse boomsoorten zoals de zomereik kunnen omgaan met droogte, en hoe belangrijk de rol van de bodem daarbij is.

In een onlangs verschenen artikel wordt onderzoek beschreven naar de groei van zomereik (Quercus robur). Het onderzoek vond plaats in drie herkomstenproeven van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN). Deze drie proeven zijn op dezelfde manier aangelegd in 1988 met bomen afkomstig van dezelfde herkomsten (www.rassenlijstbomen.nl) maar op verschillende bodems (zand versus klei). Er zijn in elke proef houtmonsters verzameld van tien herkomsten (10 bomen per herkomst) om zo de jaarlijkse groei te kunnen bepalen. Dit is gedaan door de breedte van jaarringen te meten op het Dendrolab van Wageningen University. In dit onderzoek is specifiek gekeken naar jaren waarin de groei significant afnam, zogenaamde ‘negative pointer years’.

Groeiverschillen

Er waren duidelijke verschillen te zien in de groei van de eiken, niet alleen tussen de bodemtypen, maar ook tussen de herkomsten. Zo groeiden de herkomsten Beek en Donk-01, Nuenen-02, en Princehage-02 significant beter dan de andere herkomsten in twee van de drie proeven (De Rips, zandbodem & Lelystad, kleihoudene bodem), terwijl Beek en Donk-01 ook het beste presteerde qua groei in de andere proef (De Haere, armere zandbodem). Gemiddeld gezien was ook de groei van de eiken in het proefveld De Haere (armere zandbodem) minder goed. Het jaarlijkse groeipatroon van de bomen verschilde ook tussen de kleihoudende bodem en de twee zandbodems. Dit is waarschijnlijk te wijten aan een verschil in waterbeschikbaarheid gedurende het jaar.

Droge jaren

Opmerkelijk was de groei van de eiken tijdens het extreem droge jaar 2003. Hier was de verwachting dat de bomen een significant smallere jaarring gevormd zouden hebben dan gemiddeld, een ‘negative pointer year’. Echter, de droogte van 2003 had geen significant negatief effect op de groei. Mogelijk komt dit door de gunstige weeromstandigheden in 2002 en in het voorjaar van 2003. Kortom, het onderzoek laat zien dat de eik goed overweg kan met incidentele extreem droge jaren. In tegenstelling tot het jaar 2003 vormden de eiken in 2010 wel een significant smallere jaarring. In dit jaar was er geen droogte maar trad er o.a. schade op vanwege late nachtvorst maar ook door wintervlinder die in grote getale aanwezig was.

Momenteel wordt volop onderzoek gedaan naar het effect van de droogte van 2018. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de eerder onderzochte eiken herkomsten maar ook naar ‘autochtone’ herkomsten van zomereik en wintereik in oude bosgebieden. Bij deze herkomsten kan ook het effect van extreme droogte zoals in 1911, 1921, 1959 en 1976 op boomgroei worden vergeleken.

Herkomstchronologieën voor de 3 herkomstenproeven De Rips, De Haere, and Lelystad. In 2003 werd er geen duidelijk afname in groei gevonden terwijl in 2010 dit wel zo was vooral in De Rips and Lelystad
Herkomstchronologieën voor de 3 herkomstenproeven De Rips, De Haere, and Lelystad. In 2003 werd er geen duidelijk afname in groei gevonden terwijl in 2010 dit wel zo was vooral in De Rips and Lelystad