DIMO: De migratie van plantensoorten voorspellen

Veel natuurgebieden en daarmee plantensoorten zijn geïsoleerd geraakt door landbouw, infrastructuur en bebouwing. Het gebrek aan uitwisseling van genen maakt lokale populaties kwetsbaar. Bovendien zoeken sommige plantensoorten door de klimaatverandering een geschikter leefgebied. De overlevingskansen van plantensoorten hangen mede af van de verbindingen in het landschap. De tool DIMO toont de dispersie van planten in het landschap van regionale tot Europese schaal. Deze tool kan worden gebruikt bij het opstellen en vergelijken van planalternatieven voor wat betreft de kansen en bedreigingen voor ecologische verbindingszones.

Het plantendispersiemodel is gebaseerd op de mogelijkheid van plantensoorten om zich te verspreiden, via wind, dieren, water, vegetatieve voortplanting en strooien door de plant zelf. Barrires als wegen en water kunnen de dispersie door dieren beperken. Het model houdt rekening met de huidige verspreiding van soorten en de aanwezigheid van zaadbanken in de bodem. Ook wordt vertraging meegenomen, bijvoorbeeld voor boomsoorten die niet ieder jaar weer zaad vormen.

Gridcellen en database

De dispersie wordt gemodelleerd op basis van gridcellen. De benodigde input is een kaart die per gridcel aangeeft of de bodem geschikt is voor een plantensoort, en daarnaast een kaart met de zaadbank. Er kan een kaart worden toegevoegd met barrires voor dispersie door dieren. Het model gebruikt vijf kenmerken varirend van dispersieafstand tot de levensduur van zaden in de zaadbank. Momenteel heeft DIMO een database met gegevens voor 900 plantensoorten. Voor soorten die in de database zitten, zijn alleen de kaarten ter input nodig.

Praktijk: Modelrun

Figuur. De zwarte grote blokken geven de grids aan waar de soort oorspronkelijk aanwezig is. Links de startsituatie met in principe geschikt habitat in licht grijs. Rechts de eindsituatie na 120 jaar (modelrun). Hoe donkerder hoe langer de soort er al aanwezig is.
Figuur. De zwarte grote blokken geven de grids aan waar de soort oorspronkelijk aanwezig is. Links de startsituatie met in principe geschikt habitat in licht grijs. Rechts de eindsituatie na 120 jaar (modelrun). Hoe donkerder hoe langer de soort er al aanwezig is.

In een simulatie is de verspreiding van een virtuele plantensoort door een landschap na 120 jaar afgebeeld (zie figuur). De zwarte blokken in de linkerkaart zijn de grids waar de soort aanwezig is. Het lichtgrijze gebied is geschikt habitat. De rechterkaart geeft de eindsituatie weer na 120 jaar. Kolonisatie van het geschikte habitat vindt plaats vanuit de links gelegen bronnen. De twee rechterzaadbronnen liggen te gesoleerd. De resultaten van deze modelrun tonen dat er bij een gebrek aan connectiviteit van het landschap, geen dispersie kan plaatsvinden. Bij goede connectiviteit, bijvoorbeeld door verbindingszones of stapstenen voor plantensoorten, kan de plantensoort zich wel verspreiden.