LMM in de Lössregio, deel 2: Waarom een LMM-programma in de Lössregio?

Er zijn in de Lössregio drie programma’s waarbij de uitspoeling van nitraat uit landbouwpercelen wordt gemonitord. Naast het LMM zijn dit het Bodemvochtmeetnet nitraat Mergelland van de provincie Limburg (BVM) en het project Duurzaam Schoon Grondwater (DSG) van de Waterleiding Maatschappij Limburg (WML). Het BVM is het oudste programma; de eerste meetronde is uitgevoerd in 1996. Het LMM en DSG zijn later gestart, respectievelijk in 2002 en 2003.

De vragen die al snel opkomen zijn: “Waarom is het LMM in 2002 gestart met metingen in de Lössregio terwijl er al door de provincie gemeten werd?” en “Waarom wordt er nog steeds gemeten als er bovendien ook nog door WML wordt gemeten?”.

Waarom is het LMM in 2002 gestart?

De belangrijkste reden om in 2002 te starten met een LMM-programma in de Lössregio was de wens om ook voor deze regio over gegevens op bedrijfsniveau voor zowel waterkwaliteit als landbouwpraktijk te kunnen beschikken. In het BVM wordt de uitspoeling gemeten op perceelsniveau en worden bovendien geen gegevens over bemesting vastgelegd. Verder beperkt het BVM zich tot de lössplateaus (zie Figuur 1), terwijl de LMM-bedrijven over de gehele regio verspreid liggen. Het LMM-programma startte in 2002 met het idee om het meetnet in de Zandregio uit te breiden naar een meetnet voor een gecombineerde ‘Zand-Lössregio’. Hiervoor werden 6 bedrijven geselecteerd. Om snel een breder beeld te krijgen is tevens een verkennend programma gestart met circa 20 bedrijven die vier jaar lang zouden worden gemonitord.

Waarom wordt er nog steeds gemeten?

Uit alle metingen bleek dat de nitraatconcentraties in de Lössregio hoog zijn. Dat was voor WML een reden om het project DSG te starten. Hierbij wordt samen met boeren gewerkt om de waterkwaliteit in de grondwaterbeschermingsgebieden te verbeteren. Het meetgebied van DSG is kleiner dan dat van BVM en dus ook dan dat van het LMM (Figuur 1). Bovendien gaat het bij DSG om boeren die samen met WML gericht werken aan de verbetering van de waterkwaliteit, terwijl het LMM zich richt op een bredere groep. Momenteel verrichten wij metingen bij 50 bedrijven in de Lössregio.

Waarom een apart meetnet voor de Lössregio?

Het is een combinatie van zaken die heeft geleid tot de beslissing van de ministeries om in 2006 een apart LMM-programma te starten voor de Lössregio en het programma niet te beperken tot een gecombineerd programma voor de Zand- en Lössregio. Zo verplichtte de eerste derogatiebeschikking uit 2005 Nederland om een voor alle vier de grondsoorten (klei, veen, zand en löss) representatief meetnet op te zetten. Daarnaast zijn er sinds 2002 aparte stikstofnormen voor uitspoelingsgevoelige zandgronden en lössgronden. Bovendien is voor de Kaderrichtlijn Water Zuid-Limburg als een apart grondwaterlichaam (Krijt Maas) aangewezen. Deze zaken vergrootte de behoefte bij de ministeries aan specifieke informatie over de toestand van en de ontwikkeling in de waterkwaliteit in de Lössregio in samenhang met die van de landbouwpraktijk.

Plaatje_bij_1_RIVM.png

Figuur 1 Omvang van het interessegebied van de drie meetprogramma’s in de Lössregio, het LMM (gehele regio), het Bodemvochtmeetnet Nitraat (de lössplateaus) en het project Duurzaam Schoon Grondwater (de grondwaterbeschermingsgebieden).

Dit artikel is het tweede uit een serie waarin zal worden ingegaan op vragen over het LMM-programma in de Lössregio. Elders in deze editie van LMM e-nieuws is een artikel opgenomen over bemesting en overschotten op bedrijven in de Lössregio (deel 3). Het vorige artikel verscheen in december 2016.