Percentage eiwit van eigen land in de Veenregio het hoogst

Het percentage eiwit van eigen land van melkveebedrijven waarop het LMM is gericht bedroeg in de periode 2016-2018 gemiddeld circa 56%. Eiwit aangekocht via buurtcontracten is hierbij buiten beschouwing gelaten. Een van de maatregelen van de Commissie Grondgebondenheid om de melkveehouderij meer grondgebonden te maken is het streven naar minimaal 65% eiwit van eigen land. Dit artikel gaat in op de verschillen in het percentage eiwit van eigen land tussen grondsoortregio’s. We kijken voor de berekening hiervan nader naar de vervoederde hoeveelheid eigen geteeld eiwit (teller) en het totaal eiwit in het rantsoen (noemer).

Eiwit van eigen land in de Veenregio 63%

In de gehanteerde berekeningswijze van het gemiddelde percentage eiwit van eigen land - gestoeld op rekenregels uit het LMM-project - wordt de vervoederde hoeveelheid eigen geteeld eiwit gedeeld door de hoeveelheid totaal eiwit in het rantsoen in een jaar. De uitkomsten worden door middel van wegingsfactoren opgeschaald om tot regionale gemiddelde percentages te komen voor de melkveehouderij. Het driejaarsgemiddelde percentage eiwit van eigen land van melkveebedrijven van 2016-2018 bedroeg 53, 58 en 63% in respectievelijk de Zand-, Klei- en Veenregio (Figuur 1). Het verschil tussen de regio’s met het hoogste en laagste percentage is 10 procentpunten.

Figuur 1: Percentage eiwit van eigen land van melkveebedrijven per grondsoortregio, driejaarsgemiddelde van 2016-2018
Figuur 1: Percentage eiwit van eigen land van melkveebedrijven per grondsoortregio, driejaarsgemiddelde van 2016-2018

Vervoederde eigen geteeld eiwit laagst in de Zandregio

Het percentage eiwit van eigen land bestaat uit twee componenten. Dit zijn (1) de vervoederde hoeveelheid eigen geteeld eiwit (de teller in de berekening) en (2) de hoeveelheid totaal eiwit in het rantsoen (de noemer). Door een van de twee of beide componenten te wijzigen, verandert het percentage. De teller hangt af van de eiwitproductie van de voedergewassen, het beschikbare voederareaal en van de omvang en het melkproductieniveau van de melkveestapel. Deze bedroeg in de Zandregio in de periode 2016-2018 gemiddeld 1.398 kg eiwit/ha voedergewas (Figuur 2). Dit is lager dan in de Klei- en Veenregio (respectievelijk 1.495 en 1.579 kg eiwit/ha voedergewas). Een verklaring hiervoor is dat melkveebedrijven in de Zandregio gemiddeld gesproken een hoger aandeel mais en een lager aandeel grasland in het bouwplan hebben. Mais levert per hectare minder eiwit op ondanks de hogere drogestofproductie. In de Veenregio is het aandeel gras hoog en dat levert een hogere eiwitproductie per hectare voedergewas op.

Per hectare voedergewas werd in de Zandregio in totaal 2.651 kg eiwit in het rantsoen (noemer) opgenomen. In de Kleiregio was dat iets minder (2.574 kg) en in de Veenregio was dit het laagst (2.490 kg). Een verklaring hiervoor is dat in de Zandregio de gemiddelde melkproductie per koe en de veebezetting (gve/ha) hoger zijn dan in de andere regio’s. Dit leidt tot een hogere melkproductie per hectare en gaat gepaard met een hogere eiwitbehoefte per hectare. In de Zandregio, met de laagste hoeveelheid eigen geteeld eiwit per hectare, is de eiwitvervoedering omgerekend per hectare het hoogst. Voor de Veenregio geldt het omgekeerde, namelijk een relatief hoge hoeveelheid eigen geteeld eiwit en een relatief lage hoeveelheid eiwit in het rantsoen omgerekend per hectare voedergewas. In deze regio is zowel de melkproductie per koe als de veebezetting lager.

Figuur 2: Totaal eiwit in het rantsoen en vervoederd eigen geteeld eiwit in kg eiwit/ha voedergewas per regio, driejaarsgemiddelde van 2016-2018
Figuur 2: Totaal eiwit in het rantsoen en vervoederd eigen geteeld eiwit in kg eiwit/ha voedergewas per regio, driejaarsgemiddelde van 2016-2018

Verhoging van het vervoederd eigen geteeld eiwit (de teller) kan worden bereikt door het verhogen van de gewasproductie, een toename van het areaal voedergewassen, het beperken van de verliezen bij de teelt, oogst, bewaring en vervoedering en het telen van gewassen met een hoog eiwitgehalte. Verlaging van de totale hoeveelheid eiwit in het rantsoen (de noemer) kan worden bereikt door een verlaging van het eiwitgehalte in het rantsoen en het verlagen van de veebezetting. De keuze uit maatregelen voor verhoging van het percentage eiwit van eigen land zal voor ieder bedrijf verschillend zijn.

De berekeningen van het percentage eiwit van eigen land zijn gebaseerd op de dataset van het Bedrijveninformatienet die in het LMM-project tot stand is gekomen. Eerder is verschenen het artikel in LMM e-nieuws ‘Neerwaartse trend aandeel eiwit van eigen land gebroken’ (november 2020).


Marga Hoogeveen en Auke Greijdanus (Wageningen Economic Research) LMM e-nieuws, oktober 2021