Standplaats-filtermodel vegetatie: De eisen van plantensoorten vertalen naar haalbare planvarianten

Plantensoorten stellen specifieke eisen aan hun leefomgeving. Deze tool helpt om de juiste randvoorwaarden voor gewenste vegetatie af te leiden. Dat is nuttig bij de ontwikkeling van planvarianten in natuurontwikkelingsprojecten en als input bij ontwerpsessies met experts of belanghebbenden.

In het standplaats-filtermodel wordt de geschiktheid van de leefomgeving of de standplaats bepaald door een biotisch filter, een milieufilter en een kolonisatiefilter. De biotische factoren zijn de interacties met andere plant- en diersoorten, zoals de competitie tussen plantensoorten om licht, of begrazing door ganzen. Voor vestiging van de soort moet ook het lokale milieu, oftewel de abiotische factoren bodem, water en klimaat, geschikt zijn. Bij aquatische vegetatie zoals riet telt vooral de waterkwaliteit, de waterdiepte waarop de plant wortelt en de hydrodynamiek door stroming, getij en wind. Het kolonisatiefilter bepaalt of een soort een plek kan bereiken.

Standplaatsen in het plangebied

Uitgangspunt zijn de gewenste plantensoorten in het plangebied, in lijn met het provinciale natuurbeleid en Natura2000. Met behulp van een database wordt per plantensoort de gewenste standplaats vastgesteld, net als de eventuele overlap. Op grond van milieufactoren wordt de haalbaarheid gecontroleerd. Daarna worden de huidige verspreidingsgegevens van de doelsoorten gecombineerd met de afstand die ze kunnen overbruggen. Ten slotte worden de standplaatsen ingepast in het plangebied. Dit kan input vormen bij interactieve schetssessies met experts of belanghebbenden. Vervolgens kan de planvariant geoptimaliseerd worden.

Praktijk: Building with Nature Houtribdijk

Standplaats-filtermodel
Standplaats-filtermodel

In het project ‘Building with Nature Houtribdijk’ is in 2014 een 450 meter lange vooroever aangelegd als zachte dijkversterking. In de voorbereidingsfase is de gewenste vegetatie bepaald: riet in de oeverzone, riet, rietgras en lisdodde in de overgangszone en gemengd wilgenstruikgewas in de hogere en drogere zone. Na toepassing van de tool is er een geïntegreerde aanpak ontwikkeld. Het talud van de vooroever bleek na de aanleg echter steiler te worden door golfwerking en het gebruik van grover zand. De grotere golfdynamiek die ontstond is ongunstig voor vestiging van riet. Dat bleek ook in het eerste groeiseizoen. Deze ervaring laat zien dat de tool goed werkt wat betreft standplaatsbepaling, en dat afstemming met andere disciplines in de haalbaarheid van specifieke abiotische omstandigheden belangrijk is.