Artikel

'Weet je wat, ik ga die fabriek zelf wel opzetten'

Vijf jaar geleden begon Thijs Boer aan een groot avontuur: het opzetten van een chipsfabriek in Rwanda. 'Als de jonge stedeling toch snackt, kan die beter chips kopen die is gemaakt van Rwandese aardappels.' De fabriek draait nu quitte, terwijl honderden kleine boeren een goede prijs voor hun aardappels krijgen.

Thijs Boer (33) koopt de aardappeloogst van 250 boeren in het noorden van Rwanda. Sommigen hebben een halve hectare grond en leveren maximaal vijfduizend kilo, een enkeling heeft twintig hectare, vertelt Boer via Zoom. Sommige boeren hebben dankzij Boer hun areaal weten te vergroten. ‘Want ze krijgen bij mij een 15 tot 25 procent hogere prijs dan bij de handelaren hier’, vertelt hij. ‘Mits de kwaliteit goed is. Dat is een must. Soms adviseer ik ze, samen met mijn team van onder meer drie jonge agronomen van de Universiteit van Rwanda, om de aardappelen twee weken langer op het veld te laten staan. Die moeten precies goed afrijpen, zodat de chips niet te bruin worden door de suikers. Ook leren we ze dat het drogestofgehalte belangrijk is. Als ze niet luisteren, dan gaan ze maar naar een ander. Ik ben geen ngo.’

Dergelijke eisen zijn ongewoon voor de boeren in het kleine Oost-Afrikaanse land. Maar Boer is dan ook niet een doorsnee-aardappelopkoper. Hij maakt chips in een fabriek midden tussen de aardappelvelden net buiten Musanze, de aardappelhoofdstad van Rwanda, 90 kilometer of twee uur rijden ten noorden van de hoofdstad Kigali. ‘Winnaz’ heten de chips, een verbastering van ‘Winners’. Sinds 2015 gaan de aardappels Boers fabriekje in, waar ze worden gewassen, geschild, gesneden, geïnspecteerd, gebakken, gekruid en gewogen. Twintig minuten later verlaten ze in rode, blauwe of groene zakjes (gezouten, salt & vinegar, paprika) met een zwart-wit motiefje de fabriek. Vijfendertig mensen vinden werk in Boers chipsfabriek.

De groeiende middenklasse, vooral de jonge stedeling, koopt chips om te snacken met een drankje. Nou, als ze dat toch doen, kunnen ze beter een minder zout en meer smakelijk zakje chips kopen dat is gemaakt van de aardappels van Rwandese boeren.

Is de vette en zoute snack wel de juiste toegevoegde waarde voor Rwanda? Boer krijgt de vraag vaker. ‘Er worden chips van bekende multinationals als Lays geïmporteerd uit Kenia en Zuid-Afrika en zelfs uit Europa. De groeiende middenklasse, vooral de jonge stedeling, koopt chips om te snacken met een drankje. Nou, als ze dat toch doen, kunnen ze beter een minder zout en meer smakelijk zakje chips kopen dat is gemaakt van de aardappels van Rwandese boeren.’

Dat ontwikkelingslanden zelf voorzien in hun voedselproductie vindt Boer belangrijk. De jonge Nederlandse ondernemer ergert zich eraan dat het economisch groeiende Afrikaanse land maar liefst 85 procent van het benodigde voedsel importeert uit Egypte, Zuid-Afrika, India, China en de Verenigde Staten. ‘Terwijl 95 procent van de mensen hier boer is. Ik heb studies gezien die duidelijk maken dat 40 procent van het benodigde voedsel best uit Rwanda zelf zou kunnen komen.’

Hoe kwam je op het idee van een chipsfabriek in Rwanda?

‘Het begon met een veldonderzoek voor mijn masterstudie Development Economics. Eerst zou ik naar Ethiopië gaan, maar toen dat niet doorging kwam ik in het kleine, overzichtelijke Rwanda terecht. Ik moest voor mijn studie manieren zoeken om de productiviteit van kleine aardappelboeren in het noorden te verhogen. Toen kwam ik op de chips. Mijn idee toentertijd was: de boeren zouden gaan samenwerken om de kwaliteit van de aardappelen te verbeteren, om vervolgens in een coöperatie de chipsfabriek op te zetten. Maar het plan voor de coöperatieve fabriek kwam een beetje te vroeg voor ze.

Boeren krijgen bij mij een 15 tot 25 procent hogere prijs.

‘Ik vond het een prettige omgeving hier. Niet alleen vanwege het klimaat, de manier van leven en de afwezigheid van criminaliteit en corruptie, maar ook omdat iedereen hard werkt om van Rwanda een succesvolle economie te maken. Ik ben een beetje een avonturier, dus ik dacht weet je wat, ik ga die fabriek zelf wel opzetten, en dan kopen de boeren mij later uit. Ik ben voor de investeringen geholpen door de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken in Nederland. Ook mijn ouders hebben geld in mijn bedrijf gestopt. Het ondernemen is hier heel toegankelijk. Ik loop zo bij de minister binnen.’

Toch lijkt het me een enorme stap, en bovendien in een onduidelijke markt

‘Dat klopt. Het druiste ook tegen alle economische regels in: iets beginnen in een klein land met een heel kleine economie en met een product waar amper vraag naar is. Mogelijk heb ik daarom de eerste jaren eigenlijk voor niets gewerkt. Maar mijn doel om de kleine boeren meer zekerheid te bieden, kwam vanaf dag één van de grond. Ook werkten we al snel samen met zeker tien jonge Rwandese mensen die net waren afgestudeerd op het gebied van agronomie, agribusiness en kwaliteitsmanagement aan universiteiten, hogescholen en mbo-opleidingen. Ze keuren aardappels in het veld, zijn kwaliteitsmanager in de fabriek of verkoper in de stad.

‘Pas nu, na vijf jaar, draaien we break-even, dat wil zeggen dat we meer verkopen dan het kost. In cijfers: onze omzet bedraagt 225 duizend euro aan chips op basis van 130 duizend kilo aardappelen. Het is nu zaak om de omzet uit te breiden. We werken aan de export van onze Winnaz-chips vanuit Rwanda naar het naburige Oeganda en Congo. Dat zijn veel grotere landen met een veel grotere economie. Maar ook in Rwanda zelf liggen kansen. We hebben de schappen in de supermarkten laatst geanalyseerd. Het blijkt dat we een marktaandeel hebben van minstens 65 procent. We zijn groter dan Lays! We doen nu actief mee aan de campagne Made in Rwanda. Die promoot nationale producten en spoort mensen aan om hun geld aan de nationale economie te spenderen.’

Thijs Boer met een medewerker in zijn chipsfabriek net buiten Musanze in Rwanda.

Foto: Thijs Boer met een medewerker in zijn chipsfabriek net buiten Musanze in Rwanda

Denk je ook aan andere aardappelproducten?

‘Nee. Het is erg moeilijk om de aardappelsector naar mijn hand te zetten. Er worden hier tientallen rassen geteeld met verschillende kenmerken en het is moeilijk om goed pootgoed te krijgen. Wel denk ik aan het geschikt maken van onze machine voor chips van groenten als bieten en wortels. Dat past in de gezondheidstrend, die ook hier aan het opkomen is. Een andere optie is dat we ons businessmodel verstevigen door de verpakkingslijn in te zetten om lokale en regionale producenten van bijvoorbeeld boontjes of nootjes te helpen aan een relatief goedkope en snelle verpakking van hun producten.’

Hoe kwam je eigenlijk in Wageningen terecht?

‘Ik heb eerst management, economie en recht aan het hbo in Groningen gedaan. Een net in Wageningen afgestudeerde collega van een tijdelijk baantje bij het kadaster haalde mij over om naar Wageningen te gaan. Toen ik daar colleges volgde en het uitgaansleven ontdekte, was ik om. Ik had veel vrienden onder internationale studenten, vooral Afrikaanse. En ik vond het leuk kennis te maken met die verschillenden culturen, ook culinair. Wageningen was veel leuker dan Groningen. Als in Nederland ben, doe ik nog steeds een biertje of een koffie op een terras aan de Markt.’

Heb je wat aan je opleiding? Leerde je ook ondernemen in de collegebanken?

‘Ik leerde dat de economie is verweven met politiek. Door de colleges van Erwin Bulte begrijp ik meer van de economie van ontwikkelingslanden. En dankzij Liesbeth Dries snap ik beter hoe het in die landen institutioneel werkt. Ook volgde ik in Wageningen ondersteunende vakken voor toekomstige ondernemers. Daar leerde ik bijvoorbeeld dat negentig procent van de ondernemers, zowel in Nederland als elders in de wereld, binnen vijf jaar sneuvelt. In die zin ben ik dus al succesvol. Haha. Maar serieus: ondernemen kun je niet leren. De eerste twee jaar maakte ik zelf alle chips en controleerde mijn personeelsleden. Inmiddels weet ik dat zij betere chips maken dan ik. Ik ben vooral een concept-denker. Ik heb ideeën. Nu doe ik meer de marketing. Als dat loopt, zet ik er managers op.

Maar serieus: ondernemen kun je niet leren.

‘Vooral moet je vrede hebben met het feit dat je veel vrijheid geniet in je eigen gevangenis. Ik ben de zoon van een melkveehouder in de Noordoostpolder, die ook wat aardappels erbij deed. Mijn moeder was eveneens ondernemer. Misschien zit er een ondernemersgen in me.’

Mis je Nederland niet ontzettend? Het lijkt me, zeker in dit coronajaar, een eenzaam bestaan

‘Mijn vriendin Judith studeerde ook in Wageningen en was mijn huisgenoot in de Stationsstraat. Ze ging mee naar Kigali, had daar een baan en zorgde de eerste vier jaar voor brood op de plank. Sinds kort is ze terug naar Nederland en werkt in Den Haag. Dat is verre van ideaal, al wist ik dat het zou gaan gebeuren. Gelukkig zijn we gewend veel te reizen.

‘Misschien kan ik me hier overbodig maken. Ik bel nu met je vanuit Kigali en ben al de hele week niet op de chipsfabriek in Musanze geweest. Ik controleer wel de cijfers en ze draaien deze week een topomzet, zonder problemen, en zonder mij. Op termijn kan ik de zaak wellicht op afstand aansturen. Het is niet mijn droom om hier oud te worden. Ik wil graag meer bedrijven beginnen, liefst in de agri-food. En dan vind ik het ook belangrijk om iets te veranderen, zoals ik nu op een positieve manier de aardappelwaardeketen verander.’

Misschien kan ik me hier overbodig maken.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Wageningen World 2, 2020