Nieuws

Een natuurlijker Nederland in 2120, maar hoe dan?

article_published_on_label
21 december 2021

Op de kaart en in het dossier ‘Een natuurlijker toekomst voor Nederland in 2120’ presenteerde Wageningen University & Research in 2020 een positief en hoopvol vergezicht van ons land over pakweg honderd jaar. Snel kwam de vraag in hoeverre we deze vergezichten ook werkelijkheid kunnen laten worden. Dit heeft geleid tot het rapport: ‘Van visie tot actie - Een handelingsperspectief voor Nederland 2120’ gemaakt in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit rapport beschrijft wat er moet gebeuren om de vergezichten te realiseren op het gebied van voedselproductie op land en op zee.

Bij dit beeld van NL2120 horen een aantal voedselvragen die we als samenleving moeten zien te beantwoorden. Hoeveel van welk voedsel eten we over honderd jaar? Hoeveel oppervlakte op land en zee is er nodig om dat te produceren? Waar kan de productie het beste (veilig, verantwoord, duurzaam) plaatsvinden? Hoe voorkomen we dat kringlooplandbouw tot duurder voedsel leidt? Welke (financiële) zekerheid kunnen we voedselproducenten op de langere termijn bieden? En hoe maken we consumenten bewust van de waarde van duurzaam voedsel?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden en een groene toekomst waar te maken, beschrijven we hier zes actiepunten waarmee overheid, voedselproducenten en burgers aan de slag kunnen.

Stimuleer multifunctioneel gebruik van de ruimte

Verduurzaming van de landbouw, uitbreiding van de voedselproductie op zee, natuurbescherming en -versterking, waterbeheer, energieopwekking; op land en zee komen verschillende functies in dezelfde omgeving samen. Dat betekent dat slim multifunctioneel gebruik van de ruimte noodzakelijk is. Maar in de praktijk staan beleid en regelgeving dit nog vaak in de weg.

Zo vliegen beleidsmakers en onderzoekers ruimtelijke conflicten nog vaak aan als ontwerpvraagstuk, zonder de gevolgen voor de natuur of de (tegengestelde) belangen van de betrokken partijen voldoende mee te wegen. En neemt de overheid nog geen/onvoldoende natuur-inclusieve criteria op in aanbestedingen voor bijvoorbeeld offshore windenergie (‘voorzie in de kweek van zeewier, schaal- en schelpdieren rondom windmolenparken’). De ogen zijn daardoor veelal gericht op de laagste prijs.

Om multifunctioneel gebruik van de ruimte te ondersteunen, moeten beleidskeuzes en regelgeving dus veel meer en beter worden getoetst op hun effecten op de natuur en biodiversiteit. Dat geeft voedselondernemers direct meer duidelijkheid over wat zij mogen en moeten – iets waar zij grote behoefte aan hebben.

Een duurzaam verdienmodel

De hoge prijzen voor agrarische grond maken het de primaire voedselondernemers op land moeilijk om minder intensief en meer natuur-inclusief te gaan telen. Ook door langlopende leningen bij de bank is de handelingsruimte van veel voedselondernemers beperkt. Wat zij nodig hebben is een verdienmodel waarbij zij de echte en eerlijke prijs krijgen voor hun producten; een prijs waarin onder meer betaald wordt voor hun inspanningen op het gebied van CO2-reductie, biodiversiteit, bodemvruchtbaarheid, waterkwaliteit en dierenwelzijn. Dit kan door een vergoeding te geven voor de ecosysteemdiensten die ze leveren.

Ook voor voedselproducenten op zee geldt dat zij financiële armslag en zekerheid op de lange termijn nodig hebben voor bijvoorbeeld het inkrimpen van hun vloot, het verplaatsen of verduurzamen van hun productie en/of het experimenteren met innovatieve, natuurinclusieve activiteiten.

Meer regionale samenwerking en experimenteerruimte

Een systeem waarin gezond voedsel voor iedereen wordt geproduceerd met respect voor onze planeet en alle mensen en dieren, is alleen mogelijk als iedereen daarvan doordrongen raakt en daartoe samenwerkt. Experimenteer­ruimte stimuleert innovatieve ondernemers op land en zee om natuur-inclusieve afwegingen te maken en samenwerkingsvormen aan te gaan met maatschappelijke organisaties en burgers. Over het algemeen krijgen innovatieve initiatieven uit de regio’s weliswaar vaak bijval in beleidsnota’s, maar de operationele ondersteuning die nodig is voor verdere verspreiding en opschaling van pilots ontbreekt vervolgens.

Eten wat de aarde ons duurzaam biedt

Bewustwording en gedragsverandering vormen een complex proces dat tijd en aandacht vraagt. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor media en onderwijs, net als voor voedselproducenten, retail- en horecabedrijven. Zij moeten duidelijke en eerlijke voorlichting geven over voedsel en de noodzaak van duurzame voedselproductie. Consumenten kunnen vaker duurzame keuzes maken – vis met een keurmerk, biologische groenten van lokale ondernemers, minder vleesconsumptie, meer eiwitrijk voedsel uit zee – en daartoe ook worden aangespoord. Ook moeten zij zich inzetten en gemotiveerd worden om voedselverspilling tegen te gaan.

Meer regie bij het rijk

De ruimtelijke ontwikkelingen die nodig zijn om NL2120 te realiseren, zijn letterlijk verstrekkend – ze houden zich niet aan gemeente- en provinciegrenzen. Maar: zowel de Wet ruimtelijke ordening als de uitgestelde Omgevingswet (2022) leggen de verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ordening bij de gemeenten.

Elke gemeente moet een eigen plan opstellen voor de fysieke leefomgeving – het gemeentelijke omgevingsplan. Dit plan, waarin alle hogere regelgeving van provincie en rijk samenkomt, is een bindend rechtsinstrument. Het rijk houdt er zelf een Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op na, maar deze langetermijnvisie op de inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland is ‘slechts’ een richtinggevend (en niet bindend) beleidsinstrument.

Wat betekent dit nu? Als een gemeentelijk omgevingsplan botst met de NOVI, dan heeft het omgevingsplan voorrang. De primaire bevoegdheid ligt dus bij de gemeente, de provincie komt eventueel daarna in beeld en het rijk staat achteraan in de rij van bevoegden. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de grootschalige groene natuuroplossingen voor NL2120 wettelijk gezien niet of niet gemakkelijk gerealiseerd kunnen worden. Het juridisch kader is niet toereikend en gemeenten focussen vooral op hun eigen lokale gebied.

Meer regie vanuit het rijk is dringend nodig; (terugkeer van) een ministerie van ruimte kan uitkomst bieden. Samenwerking met de regio’s is dan nodig, om hun uitvoeringskracht ook te kunnen gebruiken. Omdat de bestuurlijke inrichting van Nederland niet goed aansluit op de natuurinclusieve ruimtelijke ontwikkelingen uit de visie op NL2120, zou in lijn met die visionaire kaart ook een nieuwe bestuurlijke kaart voor Nederland ontworpen kunnen worden. 

Langetermijnvisie met daarop afgestemd beleid en wetgeving

Om de visie van NL2120 voor voedselproductie en ruimtelijke ordening te realiseren zijn lange termijndoelen nodig, die door burgers, consumenten, ondernemers en overheid worden gesteund. Deze doelen kunnen ondernemers een langetermijnperspectief bieden. Europees, landelijk, regionaal en lokaal beleid en bijbehorende wetgeving moeten beter op het langetermijndoel en op elkaar worden afgestemd. De mate van vrijblijvendheid – beleidsdoelen zonder wettelijke verankering – moet worden teruggeschroefd. En een sterke lobby bij de EU en andere internationale handelspartners om het gedachtegoed van NL2120 te omarmen, kan de (wettelijke) implementatie ervan vergemakkelijken.