Verbindend verhaal

Eén Wageningen, twee mentaliteiten: hoe verbinden we toegepast en fundamenteel onderzoek?

Soms lijkt het alsof de wetenschap in twee kampen is verdeeld, ook in Wageningen. Aan de ene kant staan doelgerichte wetenschappers die een probleem uit de maatschappij willen oplossen. Aan de andere kant wetenschappers die de richting van het onderzoek laten bepalen door hun nieuwsgierigheid. Toch vormen ze samen al bijna vijfentwintig jaar één Wageningen University & Research. Bruggen slaan tussen beide kanten lukt bij sommige groepen, zoals bij plantenonderzoek. Andere weten elkaar nog maar weinig te vinden. Waarom blijft die verbinding zo uitdagend?

Een kleine, plastic zelftest die allergenen in voeding meet: het is een van de resultaten van de langdurige samenwerking tussen het toegepaste Wageningen Food Safety Research (WFSR) en de fundamentele onderzoeksgroep Organische Chemie. Nu werken de twee aan een nieuwe test die plantengifstoffen (planttoxinen) in voedsel meet. Best nuttig dus, die samenwerking. Waarom blijft het dan zo lastig om de onzichtbare muur tussen de twee onderdelen te doorbreken en samen onderzoek te doen? En waarom lukt het wél bij WFSR en Organische Chemie?

Onderzoeksmentaliteit

Het feit dat de twee onderdelen van Wageningen University & Research ander type onderzoek doen, vormt direct een groot struikelblok. Wetenschappers bij de universiteit (WU) willen weten hoe iets werkt en de geheimen van de natuur ontdekken. Binnen Research (WR) werken onderzoekers toe naar een specifiek doel. Bij WFSR is dat bijvoorbeeld voedselveiligheid garanderen. Daarvoor bestaat een duidelijk strategisch plan waarbij het onderzoek moet aansluiten. Er is dan minder ruimte om zijwegen te verkennen dan bij de universiteit. De twee onderdelen hebben dus een heel verschillende onderzoeksmentaliteit.

Voor een goede samenwerking moeten beide partijen het verschil tussen WU en WR erkennen en accepteren
Gert Salentijn, onderzoeker bij Organische Chemie en Wageningen Food Safety Research (WFSR)

“Voor een goede samenwerking moeten beide partijen het verschil tussen de onderdelen erkennen en accepteren”, zegt Gert Salentijn, tenure tracker bij zowel Organische Chemie als bij WFSR. “Pas dan kun je op inhoudelijk gebied verbinding zoeken.” Even terug naar het voorbeeld van de kleine zelftests die schadelijke stofjes in voedsel opsporen. Ideaal bijvoorbeeld voor inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, maar ook voor consumenten. Normaal meten grote, lompe apparaten die stoffen en duwen pompjes de testvloeistof voort. De Wageningse wetenschappers willen zulke systemen verkleinen om metingen op locatie te doen: een doelgericht project dat past bij het praktijkgerichte instituut WFSR. Maar dan moeten ze wel een alternatief vinden voor het pompje. Ze gaan daarom terug naar de basis: de fundamentele wetenschap.

Een 3D-geprint onderdeel voor een zelftest waar de testvloeistof doorheen stroomt.
Een 3D-geprint onderdeel voor een zelftest waar de testvloeistof doorheen stroomt.

Dat is het moment dat Salentijn bij zijn groep op de universiteit binnenloopt. “Daar probeer ik het dure pompje te vervangen door een stukje papier”, vertelt Salentijn. Papier heeft een zuigende werking, en is daarom een ideaal middel om testvloeistof door een test heen te loodsen. Bovendien is het licht en goedkoop. Samen met zijn collega’s bij de universiteit verandert Salentijn de oppervlakte-eigenschappen van het papier door er chemische stofjes op te ‘plakken’. Lange koolstofketen zijn bijvoorbeeld waterafstotend, net als was of olie. “Met zulke trucjes probeer ik vloeistofstromen te leiden, vertragen of tegenhouden”, zegt Salentijn. Die (fundamentele) kennis neemt hij weer mee terug naar het lab van WFSR, bijvoorbeeld om er zelftesten mee te ontwikkelen.

Afstand tussen toegepast en fundamenteel onderzoek

Salentijns studie naar het gedrag van vloeistofstromen op zeer kleine schaal ligt tussen toegepast en fundamenteel onderzoek in. Zijn brugfunctie biedt hem zo de ideale mogelijkheid om kennis naar de praktijk te brengen. Dat alles begon jaren geleden met de aanstelling van Michel Nielen als special chair bij Organische Chemie vanuit WFSR. “Elk gedeeld project dat daaruit voorkwam is een extra bruggetje tussen de twee”, zegt Salentijn.

Een dergelijke samenwerking ligt niet altijd voor de hand, zoals wanneer fundamenteel en toegepast onderzoek verder uit elkaar liggen. Binnen Wageningen geldt dat bijvoorbeeld voor biobased en biomoleculaire wetenschappen. Dan blijven wetenschappers al snel bij hun eigen interesses. Ook de interesse van Han Zuilhof, leerstoelhouder Organische Chemie, zijn naar eigen zeggen behoorlijk fundamenteel. “Mijn kracht zit niet in de toepassing, maar ik steek toch veel energie in toepassingen vinden en mogelijk maken.”

Een volledige zelftest waarvan de resultaten af te lezen zijn met een smartphone.
Een volledige zelftest waarvan de resultaten af te lezen zijn met een smartphone.

Als twee groepen dan kans zien om samen projecten op te pakken, staan ze voor een volgende uitdaging. Een gedeelde onderzoeker is er grofweg de helft van de tijd. Soms trekken beide groepen aan de onderzoeker en leggen ze, al dan niet bewust, meer beslag op de tijd van de wetenschapper dan in het contract staat. Zuilhof doet daar niet moeilijk over: “Ik laat mijn onderzoeker vrij en vertrouw erop dat hij zijn werk eerlijk verdeelt tussen de groepen”. In plaats van uren tellen, bekijken Zuilhof en Toine Bovee, teamleider bij WFSR, liever wat hun samenwerking oplevert. In het geval van Salentijn, zien de groepen bij de evaluatie dat het meer oplevert dan elk team alleen had kunnen bereiken.

De tijd van de eilandjes in het Nederlandse onderzoek is voorbij
Han Zuilhof, Leerstoelhouder Organische Chemie

Toch is niet zomaar iedereen geschikt om de brugfunctie te vervullen. Juist omdat de beide takken van Wageningen University & Research zo verschillend zijn, moet de onderzoeker flexibel zijn, eenvoudig en duidelijk met beide kanten informatie uitwisselen en rekening houden met de doelstellingen van de twee partijen. “Ook moet je inhoudelijk zien waar kansen liggen die interessant zijn voor beide groepen”, aldus Salentijn. Gedeelde onderzoekers moeten dus een specifiek en uitgebreid pakket van karaktereigenschappen bezitten. Ook Zuilhof beaamt dat: “Bij ons slaagt de samenwerking omdat ik echt op zoek ben gegaan naar mensen die die brugfunctie kunnen invullen”.

Meer stimulatie

“De tijd van de eilandjes in het Nederlandse onderzoek is voorbij”, zegt Zuilhof. Kennis delen en zo een sterk onderzoeksnetwerk vormen, gebeurt al binnen en tussen universiteiten. Nu is het tijd voor WU en WR om zich verder te verankeren en samenwerking te stimuleren. Graduate school VLAG bood bijvoorbeeld begin dit jaar een beurs aan tenure trackers die samenwerking tussen WU en WR vereist. “Dat zijn mooie initiatieven om de verbinding te zoeken”, vindt Salentijn. “Al is dat wel nog projectmatig en niet een voortdurende samenwerking.”

Er bestaan dus wel samenwerkingen tussen de WU en WR, maar de barrière ertussen blijft voelbaar. Niet omdat gedeelde projecten geen vruchten afwerpen of omdat onderzoekers onwillig zijn, maar omdat verbinding zoeken niet altijd voor de hand ligt, samenwerken de nodige inspanning kost en die samenwerking ruimte en vertrouwen nodig heeft om zich te ontwikkelen. Toch bevalt het bij WFSR en Organische Chemie zo goed dat er onlangs een tweede gedeelde tenure tracker is gestart. Nu is het een kwestie van het ‘trucje’ kopiëren. Voor andere groepen is de constructie misschien niet één op één te kopiëren, maar vormt het wel een uitstekend uitgangspunt. Met een beetje geluk en doorzettingsvermogen zien we Wageningen University & Research over tien jaar niet meer als twee losse onderdelen, maar echt als één geheel: One Wageningen.