Persbericht

Open innovatie is basis voor vernieuwingen in agrofood-sector

article_published_on_label
25 oktober 2017

De komende jaren zullen baanbrekende innovaties ons landbouwsysteem zoals we dat nu kennen fundamenteel veranderen. Dat is de stellige overtuiging van prof.dr. Onno Omta uitgesproken bij zijn afscheid als hoogleraar Bedrijfskunde aan Wageningen University & Research op 26 oktober.

Succesvol innoveren in de agrofoodsector is niet gemakkelijk. Om van één product een voor honderd procent commercieel succes te maken zijn drieduizend ruwe ideeën nodig. Tien procent van die ideeën verdienen een verdere uitwerking. Uit die driehonderd projecten komen gemiddeld 125 onderzoeksprojecten voort, waaruit negen ontwikkelingstrajecten voortvloeien. Hieruit volgen vier commercialiseringsprojecten met 1,7 productlanceringen. Het succespercentage van zulke productintroducties is zestig procent, zodat aan het einde van de oorspronkelijke drieduizend ideeën er één commercieel succes resulteert.

Hoewel een bedrijfsteam van specialisten uit de R&D-hoek, financiering, marketing, fabricage en inkoop vanaf het begin nauw samenwerkt en onderling communiceert, stuiten zij op problemen wanneer zij een nieuwe fase in het innovatieproces betreden, bijvoorbeeld van de fase Research naar Development. “Geen wonder dat CEO’s zich liever toeleggen op verdienmodellen van de korte termijn dan om te investeren in innovatie”, zegt prof. Omta in zijn rede ‘Open innovation – The road to success in agriifood?’

Open innovatie

Zou innovatie met meer partijen buiten het bedrijf zulke hardnekkige interne problemen vóór kunnen zijn? Ideeën, technologieën of in de portfolio missende producten komen dan van alle kanten. “We zien dat open innovatie het innovatievermogen van een bedrijf vergroot”, legt prof. Omta uit. “Als je dat verder uitbreidt kom je bij het innovatie-ecosysteem, waarin alle afspraken op het gebied van samenwerking het mogelijk maken dat researchorganisaties hun innovatieproces versterken en versnellen door co-innovatie, ofwel samenwerking met potentiële gebruikers of klanten, zoals gebeurt in Silicon Valley, de High Tech Campus in Eindhoven of in Food Valley rond Wageningen. Food Valley Open Innovation Ecosystem telt inmiddels 15000 onderzoekers, twintig onderzoeksinstituten, 1440 voeding gerelateerde en 70 wetenschappelijk georiënteerde bedrijven die in principe allemaal in wisselwerking kunnen treden”.

Maar ecosysteem innovatie is niet risicoloos. Veiligheidsproblemen, afhankelijk zijn van derden, kosteneffectiviteit of hoge coördinatiekosten, en zelfs kan er een concurrent worden gekweekt of versterkt”, voegt prof. Omta toe. Dus rijst de vraag: Hoe gaan bedrijven om met die kansen en risico’s, en wat is de optimale graad van openheid?

Innovatie als exportproduct

Het belang van de agrofoodsector voor Nederland is enorm. Als ’s werelds tweede agrofood exporteur bedraagt de export 94 miljard euro (2016). “Negen miljard zit in de export van innovaties als energiezuinige kassen, precisielandbouw met drones bijvoorbeeld of resistentie van gewassen tegen ziekten en plagen. In een studie concluderen we dan ook dat innovatie essentieel is voor bedrijfssucces en overleving op de markt op de lange termijn. Hoe hoger geagendeerd, en hoe beter het innovatieproces hoe beter het bedrijf afsteekt tegenover zijn concurrenten.”

In 2000 waren patenten een zeldzaamheid in de agro food industrie. Anderhalf decennium later stijgt het aantal patenten explosief. Alleen al op Nespresso heeft Nestlé 800 patenten aangevraagd. “Doorbraken kunnen niet meer uitblijven”, zegt prof. Omta. “Zulke disruptieve innovaties zijn bijvoorbeeld kunstvlees uit stamcellen van de startup Mosa Meat, behandelingen tegen plantenziektes door gen-modificatie via Crisp Cas9, of verticale landbouw, met diverse lagen gewassen in klimaatkamers met LED-verlichting. De winst is daarbij helder: driekwart minder water, negentig procent minder bodemgebruik en tachtig procent hogere opbrengst op hetzelfde oppervlak.”

Prof. Onno Omta werd in 2000 in Wageningen benoemd tot hoogleraar aan de leerstoelgroep Bedrijfskunde die toen tien Nederlandse onderzoekers telde. Inmiddels telt de groep vijftig medewerkers, waarvan de helft uit een ander land. Een internationaal visitatiecommissie beoordeelde de groep in 2015 als ‘excellent’. Elk jaar schrijven circa honderd masterstudenten hun thesis onder de supervisie van de groep Bedrijfskunde.