Nieuws

Hoe aantrekkelijk is deelname aan de landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (LBV)?

article_published_on_label
3 november 2021

Vooral melkveehouders en varkenshouders zullen mogelijk geïnteresseerd zijn in de Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderijlocaties (hierna Lbv), bij 65% vergoeding van de gecorrigeerde vervangingswaarde van stallen plus volledige vergoeding van de waarde van de productierechten.

Motieven en afwegingen

Pluimveehouders zullen bij deze vergoeding door hun goede toekomstperspectief en verkoopbaarheid van de bedrijven waarschijnlijk minder gebruik gaan maken van de vrijwillige beëindigingsregeling. Dat zijn de voornaamste conclusies uit het onderzoek ‘Aantrekkelijkheid van deelname door veehouders aan een beoogde LBV ‘uitgevoerd door Wageningen University & Research, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid. Dit is een eerste kwalitatieve beoordeling; een uitvoeriger kwantitatief onderzoek zal later gepubliceerd worden. Uitgaande van gegevens uit eerdere onderzoeken en gegevens uit literatuur, het bedrijveninformatienet (BIN) van WUR, de landbouwtelling van het CBS, de KWIN -Veehouderij en expertkennis kijken de onderzoekers in dit oriënterend kwalitatieve onderzoek naar motieven en afwegingen van veehouders bij beëindiging van hun bedrijf.

Laag inkomen en schulden

Veehouders kunnen te maken hebben met lage rentabiliteit, een laag inkomen en schulden. Soms zijn investeringen niet haalbaar of is er geen opvolger om het bedrijf over te nemen. Of een bedrijf kan zich op een locatie niet meer verder ontwikkelen of heeft moeite met regelgeving of maatschappelijke acceptatie. Dergelijke overwegingen spelen een rol in de mogelijke belangstelling van veehouders voor deelname aan de Lbv.

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden te verminderen initieerde het ministerie van LNV deze LBV, de Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderijlocaties. In deze vrijwillige beëindigingsregeling wordt een vergoeding gegeven voor de gecorrigeerde vervangingswaarde van stallen plus de waarde van productierechten. Deze regeling zal naar verwachting in de loop van 2022 opengesteld worden en heeft betrekking op melkvee-, varkens- en pluimveebedrijven. De centrale vraag van het WUR-onderzoek is of deze regeling ook aantrekkelijk is voor voldoende bedrijven om ermee te stoppen als naast volledige vergoeding van de waarde van de productierechten, 65% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van stallen wordt vergoed. Deze studie is een eerste verkenning voor het ministerie van LNV. LNV werkt momenteel aan de voorwaarden voor de regeling.

Varkenshouders, een deel zal stoppen

Voor een deel van de varkensbedrijven kan stoppen interessant zijn omdat het toekomstperspectief van veel bedrijven niet heel gunstig is. In eerder onderzoek is gekeken naar wat varkenshouders beweegt om mee te doen met het Srv (Subsidieregeling sanering varkenshouderijen), de vrijwillige stoppersregeling voor varkenshouders om geuroverlast tegen te gaan. De belangrijkste reden bleek gebrek aan toekomstperspectief door onder andere rentabiliteitsproblemen, moeite met investeren en vereiste regelgeving en gebrek aan een opvolger. Eerder werd al duidelijk dat er meer overwegingen een rol spelen bij het besluit om te stoppen, zoals herbestemming van de productielocatie, de status van de woning en de mogelijkheid om een nieuwe economische activiteit te starten.

Melkveehouders: gebrek aan opvolgers

Bij melkveehouders is het gebrek aan een opvolger een belangrijke reden om te stoppen. Bij deze groep ondernemers is het moeilijk in te schatten of de Lbv interessant is, want de verschillen tussen de bedrijven zijn groot. Melkveebedrijven met eigen grond kunnen na beëindiging nog hun grond verkopen. Bij pachtbedrijven is er minder of geen grond achter de hand om na bedrijfsbeëindiging op te kunnen teren, waardoor een subsidieregeling voor deze bedrijven relatief aantrekkelijk is. Dit kan het animo voor stoppen wegnemen.

Pluimveebedrijven: weinig animo om te stoppen

Pluimveebedrijven zullen naar verwachting weinig animo hebben voor een beëindigingsregeling bij een subsidiepercentage van 65% omdat de inkomens en het marktperspectief goed zijn. Ook zullen particuliere kopers concurreren met de regeling. Bedrijfsbeëindiging zal in de regel samenhangen met de leeftijd van de ondernemer; in deze groep is opvolging niet zo’n probleem. Volgens het CBS heeft meer dan helft van de 55+ ers een opvolger en dat is in vergelijking met de varkenshouderij een hoog percentage.