Nieuws

’Ik vind het belangrijk dat ongezond eten niet zomaar afgedaan wordt als iets wat impulsief is’

article_published_on_label
13 september 2018

Emely de Vet, hoogleraar Gezondheidscommunicatie en Gedragsverandering, en Sanne Boesveldt, universitair hoofddocent Sensoriek en Eetgedrag, hielden dit jaar op Lowlands met hun team een experiment over de rol die zintuigen spelen bij het lokaliseren van voedsel. Gaat het om een mechanisme dat bij de oermens een belangrijke rol speelde om te overleven? En als dat zo is, hoe houden we daar dan rekening mee als we mensen gezondere gedragskeuzes willen laten maken?

De Vet en Boesveldt waren op Lowlands met een team van tien collega’s om zo alle drie dagen van 12 tot 20 beschikbaar te zijn om mensen continu deel te kunnen laten nemen aan de experimenten.

Het experiment ging heel goed. Er was meer animo dan we verwacht hadden en er waren ongeveer 560 deelnemers. Dit is extra bijzonder, omdat het een experiment was en niet een eenvoudig vragenlijstje dat je door moest nemen. Als we een vergelijkbaar experiment op de Campus zouden doen, zou dat langer duren. We deden het nu in drie dagen.

Lokaliseren van voedsel

Het herinneren van de locaties van voedsel en geuren was de kern van het experiment, maar dat wisten de deelnemers niet. De opdracht werd algemener gebracht: hoe zintuigen het waarnemen van voedsel beïnvloeden. Er waren twee ruimtes: een smakendoolhof en een geurendoolhof. De deelnemers konden kiezen of ze voedsel wilden proeven of ruiken. Vervolgens werden ze door de gekozen ruimte geloodst. In beide ruimtes stonden een aantal pilaren. Op de pilaren bevonden zich in de proefruimte verschillende voedselproducten onder een deksel. De opdracht was dan om ervan te proeven. In de geurruimte stonden er neutrale flesjes onder de deksels op de pilaren met in die flesjes geurstaven waar je aan moest ruiken. Per pilaar werden er vragen gesteld en zo ging je door zo’n doolhof heen. Dat gebeurde in een vaste volgorde aan de hand van pijlen op de grond, maar het betekende feitelijk dat de mensen kriskras door de ruimte gestuurd werden. Bovendien werden de geuren en smaken tussen de deelnemers gevarieerd. In een aansluitende ruimte werden lengte en gewicht van de deelnemers gemeten. Tot slot moesten deelnemers op een plattegrond van de ruimte waar ze net waren geweest aangeven waar ze welke producten hadden geproefd of geroken, maar dan in een andere volgorde dan zij gelopen hadden. Ze moesten opnieuw proeven of zagen de producten en dan moesten ze op de plattegrond aangeven waar ze die geur geroken of dat eten geproefd hadden. De Vet:

We weten nog niet wat de uitkomsten zijn, maar de taken werden door de deelnemers zonder problemen uitgevoerd en we hebben heel unieke data. Het duurt nog een paar weken voordat we die gegevens geanalyseerd hebben. Onze hypothese is dat de producten die op veel energie duiden - ofwel omdat ze heel suikerrijk zijn of heel vetrijk - eerder onthouden worden: mensen zullen minder fouten maken bij het aanwijzen op de plattegronden waar de energierijke producten zich bevinden.

Vernieuwend

Het gaat er in dit stadium van het onderzoek niet om of de oermens in het algemeen wist waar je bepaalde soorten voedsel kon vinden of juist specifiek voedsel op een specifieke plek. De Vet:

‘Het is al vernieuwend genoeg als we kunnen aantonen dat mensen locaties van energierijk voedsel beter onthouden. Het was een experimentele set-up en we randomiseerden steeds waar die producten stonden. Elk uur wisselden de producten of geuren van plek. De pilaren bleven staan. Omdat het bijvoorbeeld mogelijk is dat je het eerste product dat je proeft of ruikt altijd beter onthoudt, kozen we voor die opzet.’

Niet alleen De Vet en haar team waren enthousiast, ook de deelnemers aan het experiment waren dat. Een groot aantal zei: ‘O, ik wil nog een keer!’ Dan wilden ze de andere variant doen. De Vet:

Dat is ook omdat we van tevoren niet precies zeiden dat het ging om hoe je locaties onthoudt, maar pas toen ze uit die kamer kwamen en met die taakjes met die plattegronden begonnen. Ze waren heel verrast dat ze zelf zo bezig waren geweest met het proeven, ruiken en kijken en niet doorhadden waar het om ging. Voor ons als onderzoekers is dat heel gunstig dat ze verrast waren, want dan weten we dat ze niet bewust bezig waren met dat lokaliseren van voedsel. We waren vooral op zoek naar die meer intuïtieve reacties.

In het wild

Het zal nog wel even duren voordat de resultaten van het experiment bijdragen aan een toepassing, want dit is in eerste instantie fundamenteel gedragsonderzoek. De Vet licht toe dat eerder in het project tests gedaan zijn met alleen maar computertaken. Het experiment op Lowlands is volgens haar al ‘iets meer in het wild’ omdat je dan echt door een doolhof gaat en proeft en ruikt. Een volgende stap is naar een ‘nog echtere wereld’ volgens De Vet, ‘bijvoorbeeld in een supermarkt en dan minder gecontroleerd of een reguliere markt’. Door geleidelijk aan in steeds normalere omstandigheden te onderzoeken, kun je zien of de eerdere bevindingen en tendensen overeind blijven. Waar het uiteindelijk om draait is wat je vervolgens kunt doen met deze kennis om gezond gedrag te stimuleren.

Samenwerking

Het project is een samenwerking tussen Humane Voeding en sociale wetenschappen. De expertise van De Vet ligt vooral in de rol die de voedselomgeving in eetgedrag speelt en hoe je vervolgens die omgeving kunt gebruiken om gedragsverandering te stimuleren. De Vet werkt samen met Sanne Boesveldt, universitair hoofddocent Sensoriek en eetgedrag, die expert is als het gaat om geur en reukonderzoek. Veel interventies zijn gericht op mensen informeren en vertellen wat een verstandige keuze is om te maken. De Vet:

‘Als dit soort “biases” heel sterk zijn, dus de tendensen om sneller te kunnen identificeren waar energierijk voedsel is, dan zorgen die er ook voor dat sommige mensen veel kwetsbaarder zijn voor hun omgeving. In tijden van schaarste is het natuurlijk ontzettend handig als je snel energie tot je kunt nemen, maar niet in de wereld waarin wij vandaag leven. Als die tendensen zo sterk zijn, dan heeft het waarschijnlijk weinig zin om heel veel informatie te geven over wat wel en wat niet een gezonde keuze is. Je kunt dan wel kijken of je iets kunt veranderen aan de omgeving, bijvoorbeeld door die net iets anders in te richten zodat mensen minder last hebben van de tendensen die ze toch al hebben. Ze zijn dan minder kwetsbaar voor hun eigen intuïtieve reacties.’

Evolutionaire tendens

Een andere oplossing is mensen ‘zelfregulatiestrategieën’ aanleren, zoals bepaalde routes als ze boodschappen doen. De Vet: ‘Je gaat dan je eigen voedselnavigatie bepalen zodat je minder last hebt van dat ruimtelijke geheugen.’

Over eventuele andere, commerciële toepassingen van de bevindingen van het onderzoek – bijvoorbeeld het maximaliseren van de verkoop - maakt De Vet zich geen zorgen. De voedselomgeving is nu eigenlijk al zo ingericht dat de ‘evolutionaire tendens’ de meeste kans krijgt. Er is ook inmiddels zo veel druk op producenten en retail dat er een bereidheid en wil is om ervoor te zorgen dat mensen die gezond willen kiezen daarin ondersteund worden. De Vet:

‘Mensen die ongezond eten worden vaak gezien als mensen zonder wilskracht. Het mooie aan ons onderzoek is dat we willen laten zien zo’n oermechanisme dat ooit misschien heel functioneel was en eraan kon bijdragen dat je grotere overlevingskansen had, nu misschien schadelijk is geworden door de samenleving waarin we leven en hoe die op dit moment is ingericht, zeker als het gaat om voedsel.’

Ik vind het belangrijk dat ongezond eten niet zomaar afgedaan wordt als iets wat impulsief is maar dat het aantoonbaar ergens uit voortkomt en misschien gewoon ooit een verstandig mechanisme was. Evolutionair kan zo’n mechanisme in de mens nog niet veranderd zijn, terwijl de omgeving wel veranderd is.