Nieuws

Vleeskuikenhouders willen stabiel fijnstofbeleid

article_published_on_label
25 juli 2022

De druk op vleeskuikenhouders is groot: ze werken niet alleen aan dierenwelzijn, maar moeten ook hun stikstofuitstoot èn fijnstofuitstoot terugdringen. Bovendien werken ze in een markt die wordt gekenmerkt door kleine winstmarges, waar kleine aanpassingen aan het bedrijf een groot effect kunnen hebben op het inkomen. Het is voor hen dus een uitdaging om te overzien wat de beste langetermijnbeslissingen zijn voor het verder ontwikkelen van hun bedrijf.

Wageningen University & Research onderzocht daarom welke factoren een rol spelen bij het investeren in fijnstofreducerende technieken. Onderzoeker Luuk Vissers: ‘Vleeskuikenhouders zijn terughoudend, maar meer bereid om te investeren als ze van de overheid de garanties krijgen over een stabiel beleid.’

Vleeskuikenhouders zijn meer bereid om te investeren als ze van de overheid de garanties krijgen over een stabiel beleid.
Luuk Vissers

Pluimveestallen zijn een belangrijke bron van fijnstof in Nederland, 62% van de fijnstofemissie uit de landbouw is hiervan afkomstig. Fijnstof is een mengsel van microscopisch kleine deeltjes die bijvoorbeeld via mest en veren in de lucht komen. Een hoge concentratie is niet alleen slecht voor de gezondheid van de boer en dieren die worden gehouden in de stal, maar ook voor die van omwonenden. Fijnstofdeeltjes komen na het inademen in de longen terecht waar ze een ontstekingsreactie kunnen veroorzaken. Bovendien kunnen hoge concentraties vegetatiestress (stress bij planten) veroorzaken, waardoor de fotosynthese afneemt. De Nederlandse overheid streeft er daarom naar om de fijnstofuitstoot van pluimveestallen tussen 2020 en 2030 met de helft te verminderen. ‘Vleeskuikenhouders kunnen hiervoor fijnstofreducerende technieken inzetten. Maar dat vraagt meestal een flinke investering die zich niet in geld terugbetaalt,’ zegt Jaap Sok, assistant professor van de leerstoelgroep Bedrijfseconomie, onderdeel van het Departement Maatschappijwetenschappen. Wij onderzochten de investeringsvoorkeuren van vleeskuikenhouders voor verschillende fijnstof reducerende technieken en hoe deze zich verhouden tot sociaaleconomische kenmerken van de vleeskuikenhouder en ervaren barrières voor bedrijfsontwikkeling.’

Onzekerheden

De onderzoekers maakten gebruik van een online enquête waarin steeds drie concrete investeringsopties werden voorgelegd, inclusief de optie niet te investeren. Daarnaast beantwoordden vleeskuikenhouders vragen over de barrières die zij ervaren bij hun bedrijfsontwikkeling. ‘Wat duidelijk naar voren komt is de terughoudendheid van de ondervraagde ondernemers om te investeren in fijnstofreducerende technieken,’ zegt Luuk Vissers, onderzoeker van onderzoeksinstituut Wageningen Economic Research. ‘Zij hebben te maken met onzekerheden, net als andere agrariërs. Zo heeft slechts 34 procent van de vleeskuikenhouders van boven de vijftig jaar zeker een bedrijfsopvolger. En het beleid van de overheid verandert regelmatig. Hierdoor wordt het doen van langetermijninvesteringen lastig. Grote bedrijven met meer dan 60.000 dieren zijn eerder geneigd om een grotere investering te doen. Denk aan luchtconditionering, waarmee een fijnstofreductie van wel tachtig procent mogelijk is. Kleinere bedrijven denken eerder aan investeringen in ionisatietechnieken. Deze methodes zijn goedkoper, maar een stuk minder effectief. Positieve ionisatie door middel van koolstofborstels levert zo’n 31 procent reductie op. Negatieve ionisatie door middel van coronadraden ongeveer 52 procent.’

Oplossingsrichtingen

De onderzoekers zijn het eens over de richting die de overheid en ondernemers kunnen kiezen om de drempel voor het toepassen van deze reducerende maatregelen te verlagen. Vissers: ‘Ondernemers willen een stabiel beleid. Het is belangrijk dat de overheid niet plotseling met nieuwe regelgeving komt als ze net een grote investering hebben gedaan. Want dan moeten ze weer nieuwe technieken aanschaffen. Daarnaast hebben ze een financiële prikkel nodig, denk aan een subsidieregeling.’ Volgens Jaap Sok moet er ook voldoende ruimte zijn voor het sociaal kapitaal van boeren, oftewel de sociale netwerken van individuen en de hulpbronnen die via netwerken gemobiliseerd kunnen worden. ‘Het sociaal kapitaal is een grote innovatiekracht van de landbouw. De resultaten laten zien dat boeren die ervaren dat ze steun krijgen van hun netwerk, zoals een opvolger, bedrijfsadviseurs en familie, minder afhankelijk zijn van beleidszekerheid en subsidies. Het koesteren en versterken van dit sociaal kapitaal kan de transitie naar een duurzamere landbouw beter maken.’

Laat het sociaal kapitaal in de landbouw haar werk doen binnen duidelijke, richtinggevende wet- en beleidskaders.
Jaap Sok

‘Het ontbreekt de meeste agrariërs in ieder geval niet aan welwillendheid,’ zegt Vissers. ‘Jonge vleeskuikenhouders zijn eerder bereid te investeren, zelfs onder de huidige omstandigheden.’ Jaap Sok vult aan: ‘Laat het sociaal kapitaal in de landbouw haar werk doen binnen duidelijke, richtinggevende wet- en beleidskaders.’

Het onderzoek is onlangs gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Cleaner Production.