Nieuws
Oogsten van een vanggewas geeft een lagere maisopbrengst
Op Agro-innovatiecentrum De Marke is in 2022 een veldexperiment uitgevoerd waarin het effect van het onderwerken en het oogsten van het vanggewas op de opbrengst en kwaliteit van de mais is onderzocht. Doel van de proef was het onderzoeken in hoeverre wintergranen de ruwvoerproductie in het voorjaar kan verhogen. Conclusie is dat het oogsten van een vanggewas voor de teelt van mais de droge stofopbrengst van de mais verlaagt, maar de totale droge stofopbrengst van vanggewas plus mais verhoogt. Nadeel van het oogsten van het vanggewas is het laat op gang komen van de mineralisatie, waardoor er minder stikstof beschikbaar komt voor de mais.
Droogte in de zomer leidt op droge zandgronden tot een aanzienlijk productieverlies van ruwvoer. Mogelijk ligt er een productiepotentie bij wintergraan in het winterhalfjaar op het moment dat de vochtbeschikbaarheid nog niet beperkend is en de temperatuur nog te laag is voor de groei van gras. Op melkveebedrijven op zand wordt vooral winterrogge ingezet als groenbemestingsgewas na de teelt van mais. Het oogsten hiervan in het vroege voorjaar kan de ruwvoerpositie versterken. In een veldexperiment is deze hypothese getoetst.
Toetsen via veldexperiment
In het experiment is in het najaar direct na de oogst van de mais een vanggewas gezaaid. De typen vanggewassen zijn: rogge, Italiaans raaigras en Engels raaigras. Na de winter zijn op 21 maart van elke vanggewas een object ondergewerkt, waardoor de mineralisatie is gestart. Tegelijk is op een aantal objecten een bemesting gegeven, waardoor er een oogstbaar gewas kon groeien. Dit gewas is op 3 mei geoogst en direct daarna is op alle objecten de mais gezaaid. Alle behandelingen zijn in drie herhalingen aangelegd, waarbij er ook onderscheid is gemaakt tussen wel en niet beregenen van het gewas. De mais is al op 7 september geoogst, doordat in de dagen voor de oogst door droogte en hoge temperatuur de afrijping heel snel ging.
In figuur 1 staan de opbrengsten van de mais bij wel en niet beregenen. In de figuur is geen onderscheid gemaakt in het type vanggewas. De verschillen hiertussen waren niet significant.

Na het onderwerken waren de droge stof-, kVEM- en N-opbrengst en het zetmeelgehalte significant hoger dan na het oogsten van een vanggewas. De zetmeelopbrengst was niet significant hoger na het onderwerken ten opzichte van oogsten van het vanggewas en bij beregenen ten opzichte van niet beregenen. Bij beregenen was het droge stof-, DVE-, N- en RE-gehalte significant lager en waren de droge stof-, kVEM- en N-opbrengst en de gehalten zetmeel, suiker en ADL significant hoger. Het verschil in opbrengst tussen de wel en niet beregende maïs was relatief groot, terwijl de verschillen in kwaliteit relatief gering waren. De voederwaarde van de niet beregende maïs was relatief goed door eenzelfde kolf/stengel-verhouding als die van de wel beregende maïs.
Een verklaring voor de significant lagere opbrengsten na het oogsten van het vanggewas is, dat door de oogst van een vanggewas de mineralisatie van het resterende gewas later op gang komt, waardoor nutriënten pas later ten goede komen aan de volgteelt.
Gemiddeld zorgde beregening voor een opbrengstverhoging van 5,2 ton droge stof per ha. De mais is 5 keer beregend met een gemiddelde gift van 24 mm.
Het oogsten van het vanggewas verlaagde de opbrengst van de mais ten opzichte van het onderwerken van het vanggewas. Toch was de totale opbrengst van vanggewas plus mais bij het oogsten van het vanggewas significant hoger dan bij het onderwerken van het vanggewas.
Stikstof in de bodem
Onderdeel van de proef was het vaststellen van de N-benutting en het risico op N-uitspoeling naar de bodem. Hiervoor is in het voorjaar op drie momenten en in het najaar op één moment de hoeveelheid minerale N in de bodem gemeten. In figuur 2 staan de resultaten van de metingen op 15 maart en 4 mei in de bodemlaag 0-30 cm.

Op het moment van het onderwerken van het vanggewas op 15 maart 2022 zat er nog nauwelijks Nmin in de bodemlaag 0-30 cm. Door de mineralisatie van het vanggewas na het onderwerken was op 4 mei 24 kg N per ha voor de groei van snijmaïs als hoofdgewas beschikbaar in de dezelfde bodemlaag. Na de eerste oogst van het vanggewas was er nog slechts 4 kg per ha beschikbaar. Het verschil met het onderwerken van het vanggewas was 20 kg N per ha. Om productieverlies te voorkomen moet deze hoeveelheid als (extra)bemesting worden aangewend. Het tijdig onderwerken van het vanggewas geeft een besparing op de hoeveelheid meststoffen. Gemiddeld was het verschil in Nmin-hoeveelheid in de bodem na de oogst van de mais tussen het wel of niet oogsten van het vanggewas relatief klein.