Persbericht

Plantensucces heeft wereldwijd dezelfde twee redenen

article_published_on_label
22 december 2015

De variatie in het succes van plantensoorten is terug te brengen tot twee factoren, concluderen ecologen die werken aan bio-demografie. Voortplantingssucces en ontwikkelingssnelheid. Hoe de plant er precies uitziet, of in welk klimaat die leeft of waar, maakt veel minder uit voor het voortbestaan. PNAS publiceert de studie van onder meer Wageningen University en Radboud Universiteit op 21 december online.

Planten en dieren meer gelijk dan verwacht

Bij dieren zijn deze twee drijvende factoren van overleving al langer bekend. De onderzoekers zijn verrast dat ze voor planten ook zo belangrijk zijn. “Planten zijn basaal anders”, brengt plantenecoloog Hans de Kroon aan de Radboud Universiteit in herinnering. Ze staan om te beginnen stil. En anders dan dieren ligt hun vorm nog niet vast. Planten kunnen heel veel extra takken maken, waaraan weer extra bloemen vrucht kunnen dragen. Ze kunnen hun wortelgestel uitbreiden als er extra voedsel nodig is. Ze kunnen kloneren en, als de omstandigheden tegen zitten, stukken van hun plantenlichaam afstoten om energie te sparen en zo overleven.” Collega Eelke Jongejans, dierecoloog, wijst er op dat er wel verschillen zijn. “Bij dieren beschrijft de snelheid van hun ontwikkeling tachtig procent van de variatie in levensgeschiedenis, bij planten is dat ‘slechts’ 36 procent.”

Wereldwijde verzameling planten

De planten uit de studie zijn opgenomen in een nieuwe, openbaar toegankelijke onderzoeksdatabase, COMPADRE. Hierdoor is het mogelijk om de levensgeschiedenis van veel grotere groepen plantensoorten met elkaar te vergelijken en algemene patronen te ontdekken. “Misschien verbaast deze conclusie je niet, maar het zou ook raar zijn als die te veel afweek van observaties in het veld. Door de omvang van de studie kunnen we nu laten zien dat het overal geldt: soorten verschillen allereerst in de snelheid van hun levenscyclus - van eenjarige tot zeer langlevende planten - en vervolgens in hoeveel nageslacht ze krijgen. Verrassender is dat die variatie opmerkelijk veel overlapt tussen plantengroepen die niet verwant zijn met elkaar. Soorten met andere groeivormen zoals kruiden versus struiken, of soorten uit zeer contrasterende milieus, regenwoud, woestijn, overstromende delta’s kunnen zich op heel vergelijkbare wijze handhaven in hun ecosysteem,” zegt Hans de Kroon.

Plantkenmerken minder bepalend

Hij wijst er op dat in de plantenecologie de focus sterk gericht is op kenmerken van plantenindividuen als voorspellers van hoe een plant het doet in een ecosysteem. “Dit onderzoek laat zien dat simpele demografische kenmerken al veel vertellen en dat kennis over de vorm en dikte van de bladeren, de dichtheid van het hout, zaadgrootte, wortelstructuur etc. hiervoor niet direct nodig zijn.”

Vanuit Wageningen University werkte Pieter Zuidema, persoonlijk hoogleraar Tropische bosecologie, mee aan dit onderzoek. Zuidema: “Wij doen veel demografisch onderzoek aan boomsoorten die worden geëxploiteerd voor hun hout, vruchten of latex. Demografische modellen die ten grondslag liggen aan de studie in PNAS, leveren belangrijke informatie over leeftijden van bomen en de mogelijkheid van populaties om te herstellen na exploitatie. Maar ook voor ons onderzoek naar effecten van bosversnippering en klimaatverandering kan dit raamwerk van plantensoorten een belangrijke bijdrage leveren. Het geeft een eerste indruk over het herstelvermogen van plantensoorten na dergelijke verstoringen.”

Publicatie

Fast-slow continuum and reproductive strategies structure plant life history variation worldwide. Salguero-Gómez R , OR Jones, E Jongejans, SP Blomberg, D Hodgson, C Mbeau-Ache, PA Zuidema, H de Kroon & YM Buckley (2015). PNAS MS# 2015-06215, 21 december 2015.