Project

Antibioticum tolerantie als mogelijke indicator voor therapie falen

Behandeling van bacteriële infecties met antibiotica is niet altijd effectief. Dit betekent dat tijdens behandeling niet alle bacteriën worden gedood door het antibioticum. Hierdoor kunnen bacteriën opnieuw uitgroeien nadat een kuur is afgelopen en wederom voor klachten en besmettelijkheid zorgen. Dit geldt ook voor de meldingsplichtige infectieziekten, Brucella canis in honden, Chlamydia psittaci in vogels en Mycobacterium bovis in katten. Een mogelijk verklaring hiervoor is tolerantie: tijdens antibiotica druk stopt de groei in sommige bacteriën, maar blijven ze wel in leven. Deze bacteriën worden ook wel tolerante bacteriën genoemd. De aanwezigheid van tolerantie is ook geassocieerd met het ontstaan van antibioticum resistentie. In dit project willen wij daarom onderzoeken of Brucella deze staat kan aannemen onder antibioticum druk en of dit een bijdrage levert aan resistentie ontwikkeling. Daarnaast willen wij onderzoeken welke genen verantwoordelijk zijn voor aanpassing naar tolerante staat. Deze kennis is nodig voor correct en effectief gebruik van antibiotica in zowel mens als dier.

Binnen de meldingsplichtige dierziekten in gezelschapsdieren zoals brucellose (Brucella canis), psittacose (Chlamydia psittaci) en tuberculose (Mycobacterium bovis) is er geen wettelijk kader voor antibioticum gebruik. Antibiotica behandelingen zijn niet altijd effectief en kunnen leiden tot nieuwe uitgroei van de bacterie, resulterend in terugkerende klachten en besmettelijkheid. Waarom dit gebeurt is onbekend. Daarnaast kunnen dergelijke inefficiënte behandelingen leiden tot resistentie ontwikkeling. Er is weinig zicht op antibiotica resistentie in B. canis en C. psittaci, hoewel dit wel is beschreven voor andere soorten, zoals Brucella melitensis en Chlamydia suis . Bacteriën reageren verschillend op bloostelling aan antimicrobiële middelen. Gevoelige bacteriën worden snel afgedood. Echter, een bacterie kan ook resistentie ontwikkelen. De bacterie is in dit geval ongevoelig voor het middel en groeit door, ondanks de aanwezigheid van het antibioticum. Hier is sprake van een genetische aanpassing van een gen dat direct betrokken is bij het gebruikte antibioticum.

Teruggroei van B. canis, C. psittaci of M. bovis na behandeling kan duiden op overleving van de bacterie onder antibiotica druk. Na het wegnemen van antibioticum kuur (einde behandeling) kunnen tolerante of persister bacteriën groei hervatten. De overleving van tolerante bacteriën kan vervolgens een bron zijn voor resistentie ontwikkeling. Op dit moment wordt er zowel binnen mens en dier gescreend op aanwezigheid voor antimicrobiële resistentie voor een klein aantal pathogenen. Echter, hier heeft resistentie ontwikkeling al reeds plaats gevonden en kan er alleen nog ingegrepen worden op beperking van verspreiding. Idealiter wordt resistentie ontwikkeling voorkomen en dit kan door tijdige opsporing van tolerantie.



Publicaties