Bestrijding van BSE
In Nederland is in de loop der jaren een steeds uitgebreider pakket van maatregelen ingevoerd tegen BSE. Deze maatregelen moeten aan de ene kant zorgen voor veilig voedsel, maar zijn zeker ook gericht op het uitroeien van de ziekte.
Hieronder staan de maatregelen die in Nederland van kracht zijn om BSE tegen te gaan.
Opsporen en testen van zieke en verdachte runderen (passieve surveillance)
Onderzoek bij alle slachtrunderen voorafgaande aan de slacht
Verplicht verwijderen en vernietigen van risico-organen bij de slacht
Verbod op het voeren van diermeel aan landbouwhuisdieren
Men gaat ervan uit dat diermeel de belangrijkste besmettingsbron is voor BSE. Door deze besmettingsbron weg te nemen, kan de ziekte worden uitgeroeid.
Sinds 1994 mag daarom geen diermeel van zoogdieren meer worden verwerkt in veevoer voor herkauwers. Vanaf 1 januari 2001 is het voorlopig ook verboden om diermeel te voeren aan varkens, kippen en andere dieren die worden gehouden voor de voedselproductie. Sinds
september 2021 heeft de Europese Unie de regels versoepeld, maar voor
herkauwers (veevoer en hergebruik eiwitten) blijft het verbod in stand.
In de praktijk blijkt dat de uitvoering van een verbod op voeren van diermee niet perfect werkt. Via een aantal verschillende routes komt er toch per ongeluk diermeel in het voer voor runderen terecht, maar dankzij het voerderverbod is dat toch 10 tot 100 maal minder dan voorheen, waardoor de infectiedruk dus ook met een factor 10 tot 100 afneemt.
Testen van alle slachtrunderen die ouder zijn dan 30 maanden (actieve surveillance)
Vanaf 1 januari 2001 moesten alle slachtrunderen ouder dan 30 maanden worden getest op BSE. Het testen van jongere dieren is niet zinvol, omdat door de lange incubatietijd de infectie bij zulke jonge dieren niet detecteerbaar is. De uitvoering van de test vindt sinds begin 2002 plaats bij private laboratoria. Wageningen Biovetetinary Research (WBVR) is het Nationaal Referentie Laboratorium voor TSE's. Zie voor meer informatie: BSE-testen.
Gezien de gunstige BSE-situatie in vele Europese lidstaten, is vanaf 1 januari 2009 het actieve bewakingssysteem aangepast. Vanaf die datum werden in de oorspronkelijke 15 Europese lidstaten alleen nog dieren ouder dan 48 maanden getest (België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden), tenzij het dier is geïmporteerd vanuit andere landen dan deze 15. In 2011 is de leeftijdsgrens nog opgetrokken naar 72 maanden maar voor landen met een verwaarloosbaar BSE-risico is de verplichting om slachtrunderen te testen later helemaal komen te vervallen (in Nederland gestopt in 2013).
Controle op het verbod van het voederen van diermeel
Een importverbod van runderen uit risicogebieden
Destructiemaatregelen
In het destructieproces worden alle slachtbijproducten gesteriliseerd en verwerkt tot restproducten als dierlijk vet en dierlijk eiwit (diermeel). Dit proces kan onder verschillende temperatuur- en drukcondities worden uitgevoerd. Afhankelijk hiervan wordt de ziekteverwekker van BSE meer of minder goed afgedood. In Nederland wordt al sinds de jaren zeventig een destructieproces uitgevoerd, waarbij het materiaal gedurende minimaal 20 minuten wordt verhit op 133 graden Celsius, bij een druk van 3 bar. Dit is een zeer efficiënt proces voor de afdoding van de BSE-ziekteverwekker, in tegenstelling tot een destructieproces waarbij wordt verhit gedurende 60 minuten bij 100 graden Celsius (geen druk), hetgeen in andere Europese landen gebruikelijk was. Het eerstgenoemde proces, 133 graden, leidt tot een duizendvoudige afname van de infectueusiteit van het geproduceerde diermeel, in het tweede proces, koken zonder druk, is de afname van de infectueusiteit waarschijnlijk slechts een factor tien.
SRM (specifiek risicomateriaal) is materiaal dat een risico van TSE-besmetting in zich draagt. Tot SRM behoren alle kadavers van runderen, ouder dan 1 jaar, en alle kadavers van geiten(lammeren) en schapen(lammeren). Ook behoren hiertoe de risico-organen van runderen, schapen en geiten. Het is verboden SRM te gebruiken. Alle SRM wordt verbrand. Door deze maatregelen wordt 99,9% van de infectiedruk van eventuele zieke dieren weggenomen. Hoeveel infectueusiteit er precies op het vlees van een kadaver achter kan blijven, is onduidelijk en hangt zeker ook af van de slachthygiëne. Door de SRM-maatregelen is in Nederland sinds 1997 - toen de SRM- maatregelen werden ingevoerd - de kans dat mensen met Creutzfeldt-Jakob worden besmet sterk afgenomen.
Sinds 1 januari 2001 zijn ook alle afgekeurde dierlijke producten en kadavers van alle dieren SRM, en moeten ze worden verbrand. Dit betekent dat verwerking tot diervoeder niet meer mogelijk is in Nederland.
Gedeeltelijke ruiming van bedrijven na een bevestigd geval van BSE
Tot 19 juli 2001 werden op een bedrijf waar BSE was vastgesteld alle herkauwers geruimd, en tevens alle risicodieren die zich inmiddels op andere bedrijven bevonden (de nakomelingen van het BSE-rund die jonger zijn dan 2 jaar, het voedercohort en het geboortecohort van het BSE-rund).
Vanaf 19 juli 2001 is het ruimen beperkt tot de groep risicodieren. De overige runderen en andere herkauwers hoeven niet meer worden geruimd. De dieren die worden getraceerd behoren tot:
- De familiegroep, alle dochters van het besmette rund
- Het geboortecohort; dit zijn de runderen die in dezelfde periode zijn geboren op het bedrijf waar het zieke rund is geboren
- Het voedercohort; dit de runderen die tijdens het eerste levensjaar samen met het rund met BSE zijn opgefokt en mogelijk hetzelfde voeder hebben gehad als het zieke rund
De betreffende runderen worden ook geruimd als zij niet meer aanwezig zijn op het bedrijf waar BSE is geconstateerd. De groep runderen waar het hier om gaat, wordt bepaald door de geboortedatum van het rund met BSE en door het bedrijf waar het dier is geboren en vervolgens heeft verbleven. Het geboorte- en voedercohort wordt met evenveel maanden verlengd als het rund ouder is dan vijf jaar.