Rabies hondsdolheid speeksel besmet dier

Rabiës

Rabiës (hondsdolheid; lyssa) is een van de oudst bekende zoönotische ziektes. Dat betekent dat de ziekte van dier op mens overgedragen kan worden. Mensen en dieren kunnen geïnfecteerd raken door het speeksel van besmette dieren, wanneer ze gebeten gekrabd of gelikt worden.

De ziekte wordt veroorzaakt door verschillende lyssavirussen. Dit zijn virussen die bij alle zoogdieren kunnen voorkomen. Het bekendst is het klassieke rabiësvirus. Dit komt wereldwijd onder meer voor bij honden, katten, fretten en vossen. Daarnaast komt het op de Amerikaanse continenten en sommige eilanden in het Caribische gebied ook voor bij vleermuizen.

Het virus is dodelijk wanneer er niet direct gestart wordt met een behandeling. Besmetting van mens-op-mens komt niet voor. Dieren die besmet zijn, kunnen het virus overdragen voordat ze zelf ziekteverschijnselen vertonen.

Rabiësinfectie

Het rabiësvirus is een kogelvormig negatief strengig RNA-virus uit de orde Mononegavirales, familie Rhabdoviridae (Rhabdo=kogel), genus lyssavirus. Van het genus lyssavirus zijn inmiddels 16 genotypen (tabel 1) bekend. Alleen genotype 2 is nooit vastgesteld bij de mens.

Ziektebeeld rabiës

De symptomen van rabiës zijn vooral in de eerste (prodromale) fase nogal wisselend en beginnen meestal vrij aspecifiek met een lichte koorts, algehele malaise, hoofdpijn, verminderde eetlust, keelpijn en misselijkheid. De plaats van de wond kan jeuken en pijnlijk zijn, mogelijk een gevolg van vermeerdering van het virus in de sensorische zenuwen.

In de neurologische fase doen zich symptomen voor als hyperactiviteit, nekstijfheid, stuiptrekkingen en verlammingsverschijnselen, vooral in het wondgebied. Bij ongeveer de helft van de patiënten treedt ook aërofobie of hydrofobie op. Het voelen van lucht of het zien van vloeistof lokt dan spasmen van de ademhalings- en slikspieren uit, die zo onaangenaam zijn dat de patiënt angst krijgt voor water (hydrophobia = watervrees).

Verspreiding rabiës

Na een beet van een (geïnfecteerd) dier of de verzorging van een rabide persoon kan het rabiësvirus met het speeksel terechtkomen in het onderhuidse weefsel of in de spieren. Men neemt aan dat het virus zich in de spiercellen vermeerdert en als de concentratie hoog genoeg is, het zenuwstelsel binnendringt. De incubatietijd is bij de mens gemiddeld 20 tot 60 dagen, maar kan oplopen tot meer dan een jaar. De incubatietijd is vooral afhankelijk van de plaats waar men gebeten wordt, hoe verder van het centraal zenuwstelsel, hoe langer de incubatietijd. De diersoort die de beet heeft toegebracht, de aard van de beet en de hoeveelheid virus zijn medebepalend voor de incubatietijd.

Je kunt een infectie alleen oplopen door direct contact met een besmette vleermuis. Daarvoor is een beet, krab of contact met speeksel van de besmette vleermuis met ogen, neus, mond of een open wond(je) nodig.

Diersoorten

De belangrijkste verspreiders van de ziekte zijn wereldwijd vooral carnivoren (honden, katten, vossen, apen en vleermuizen). Met rabiës besmette dieren zijn niet altijd herkenbaar; vooral van vleermuizen is bekend dat ze niet zichtbaar last hebben van het virus. Over het algemeen is het verdacht wanneer een dier agressief of onrustig is, of zich juist heel anders gedraagt dan natuurlijk is. In Nederland vormen hoofdzakelijk vleermuizen het reservoir, hoewel blootstelling via geïmporteerde (huis)dieren altijd een potentieel risico is.

Nederland is vrij van het klassieke rabiësvirus. In 1987 werden in ons land voor het eerst twee verwante lyssavirussen gevonden bij vleermuizen. Zij worden European Bat Lyssavirus (EBLV) genoemd en ze worden onderscheiden in twee typen, namelijk type 1 (EBLV-1) en type 2 (EBLV-2). EBLV-1 wordt in ons land, maar ook in andere Europese landen, regelmatig bij de laatvlieger (Eptesicus serotinus) gevonden.

We weten niet goed welke virussen de 17 soorten vleermuizen in Nederland herbergen, en of deze schadelijk zijn voor de mens. Bij elke vleermuis moet men er in principe ermee rekening houden dat het dier een lyssavirus met zich mee kan dragen.

Vaccin rabiës

Ondanks het feit dat er al in 1885 door Louis Pasteur een effectief vaccin tegen rabiës ontwikkeld werd, is deze zoönose vooral in ontwikkelingslanden nog steeds een heel groot volksgezondheidsprobleem.

Voorkomen en bestrijden van rabiës

Al sinds de Middeleeuwen wordt in de meeste West-Europese landen middels de overlast van loslopende honden en daarmee de verspreiding van rabiës bestreden. De ziekte komt tegenwoordig in continentaal West-Europa vrijwel uitsluitend nog voor bij vossen.

In Nederland en België is klassieke rabiës volledig uitgebannen door het oraal vaccineren van vossen en ander wild met lokazen, voorzien van een gemodificeerde rabiësvirusstam die de dieren immuniseerde. Deze methode is zo’n 25 jaar geleden ontwikkeld en heeft sindsdien uitstekende resultaten geboekt.