Nieuws

Food Systems Resilience

article_published_on_label
24 juni 2021

Bart de Steenhuijsen Piters en andere onderzoekers van WUR publiceren een beleidsadvies hoe voedselsystemen weerbaarder gemaakt kunnen worden tegen schokken. Titel: Food System Resilience, towards a joint understanding and implications for policy.

Er zijn oneindig veel wetenschappelijke verhandelingen geschreven over ‘resilience’ maar wat zeggen die nu over ons voedselsysteem?

Eén les van COVID-19 is dat voedselsystemen wereldwijd heel verschillend schokbestendig blijken te zijn. Wageningen University & Research analyseerde wat beleidsmakers moeten weten om voedselsystemen weerbaarder te maken tegen de volgende schokken die onvermijdelijk gaan volgen. “De volgende schok kan zich weleens totaal anders voordoen dan de huidige pandemie”, voorspelt onderzoeker Bart de Steenhuijsen Piters.

Wat heeft de huidige pandemie ons geleerd over ons voedselsysteem?

Bart de Steenhuijsen Piters: “COVID-19 heeft ons wakker geschud. Direct nadat de eerste lockdown werd afgekondigd, zag je dat er in Nederland paniek ontstond. Mensen gingen hamsteren, wat sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer was voorgekomen. Ineens stonden we voor lege schappen. ‘Moeten we niet veel meer zelfvoorzienend zijn?’, was een vraag die toen veel werd gesteld. Voor mij als wetenschapper zijn dit soort vragen interessant. Wordt ons voedselsysteem inderdaad schokbestendiger als we voor onze voedselvoorziening minder afhankelijk worden van voedselimporten? Misschien wel ten tijde van een pandemie en de economische schok die dat veroorzaakt. Tegelijkertijd maakt het ons juist kwetsbaarder voor klimaatschokken, omdat de voedselvoorziening meer geconcentreerd plaatsvindt. Zo kunnen zich allerlei schokken voordoen die allemaal vragen om een eigen responsmechanisme.”

Maakt dit het niet heel lastig om te bepalen wat je moet doen om beter voorbereid te zijn op de volgende schok?

“Ja, en de wetenschap bood tot nu toe weinig houvast. Er zijn allerlei puzzelstukjes aan kennis, maar die passen niet in elkaar. Wij hebben geprobeerd de complexiteit terug te brengen tot de essentie: wat moet je weten als je de weerbaarheid van het voedselsysteem wilt vergroten? En dan zie je dat er in de wetenschappelijke literatuur vier factoren worden genoemd die bijdragen aan die weerbaarheid. Voldoet een systeem aan al deze voorwaarden, dan is het weerbaarder tegen allerlei schokken. ‘Human agency’ is daar één van: het vermogen van mensen om voor hun belangen op te komen. Als consument kun je een ander belang hebben dan als boer of als eigenaar van een grote retailer. In veel voedselsystemen zijn deze belangen in disbalans. In verschillende West-Afrikaanse landen, bijvoorbeeld, wordt de voedselmarkt gedomineerd door een aantal grote handelaren die groot belang hebben bij b.v. de import van goedkoop kippenvlees uit Brazilië. Daardoor is de eigen pluimveesector nauwelijks ontwikkeld. Je kunt zeggen dat de consument gebaat is bij de beschikbaarheid van goedkope eiwitten, maar op het moment dat de grenzen dichtgaan of dat Brazilië besluit het kippenvlees voor eigen consumptie nodig te hebben, is het aanpassingsvermogen van een land klein.”

Bufferen is een tweede voorwaarde om crises beter op te kunnen vangen. Dat klinkt logisch.

“Klopt. Maar kijk je naar ons eigen voedselsysteem, dan zie je dat er decennialang is ingezet op efficiencyverbetering. Buffers hebben geen economische waarde, totdat ze ineens toch nodig blijken. India wordt vaak genoemd als schoolvoorbeeld van een land met inefficiënte waardeketens. Wijs geworden door voedseltekorten in het verleden stopt de overheid daar veel geld in het aanleggen van enorme voedselvoorraden. Tijdens COVID-kwam dat goed uit; in tegenstelling tot veel andere landen zijn er in India geen voedseltekorten ontstaan. Moeten wij daarom ook investeren in voorraden? Dan moeten voorraden ergens in de waardeketen economische waarde krijgen. En dan is de vraag: wie moet de voorraden aanleggen en wie betaalt daarvoor de prijs? Want voorraadvorming kost geld.”

De derde voorwaarde dat er voldoende verbindingen aanwezig moeten zijn binnen én tussen voedselsystemen. Kun je dat uitleggen?

“Tijdens COVID-19 hebben we gezien dat maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus die connectiviteit onbedoeld negatief hebben beïnvloed. De gezondheidsschok leidde tot immobiliteit, waardoor in sommige lagelonenlanden lokaal voedseltekorten ontstonden. Overigens is maximale connectiviteit ook niet goed. Zo wordt de vogelgriep op grote schaal verspreid doordat pluimveeproducten de hele wereld overgaan of vogels van het ene bedrijf naar het andere vliegen. Maar connectiviteit is wel een belang kenmerk van weerbaarheid; je zult op zoek moeten gaan naar een optimum.

De laatste voorwaarde is diversiteit. Zijn systemen met minder diversiteit kwetsbaarder?

Ja, dat is wetenschappelijk onomstotelijk bewezen. Bij diversiteit denk je al snel aan biodiversiteit, maar het speelt ook in andere factoren een rol. Denk aan diversiteit in de retail: een voedselsysteem wordt kwetsbaarder zodra het wordt gedomineerd door drie grote retailers en er geen kleine retailers meer overblijven. Die uniformiteit is slecht voor het reactie- en absorptievermogen van een voedselsysteem.

De hamvraag: wat kunnen beleidsmakers met deze kennis doen?

Het punt is dat er niet één stuurman aan het roer van het voedselsysteem staat. Kijk je naar ons land, dan bestaat er ook niet iets als ‘voedselbeleid’; het is meer een optelsom van verschillende stukjes beleid. Tegelijkertijd kunnen we met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zeggen dat de pandemie niet de laatste schok is geweest waaraan ons voedselsysteem is blootgesteld. Meerdere schokken zullen volgen en die zullen ook anders van aard zijn. Willen we ons voedselsysteem weerbaarder maken, dan hebben we gericht voedselbeleid nodig. De weg daarnaartoe begint met het erkennen dat er verschillen in belangen spelen. Die belangen moeten goed worden afgewogen en worden omgezet in sturingsmechanismen die deels door de overheid moeten worden ingezet. En dat is in Nederland nog best zoeken. Zo kent het Verenigd Koninkrijk allang een suikertaks als reactie op het obesitasprobleem. In Nederland is veel weerstand tegen belastingen op voedsel. Tegelijkertijd is er al wel een soort collectief inzicht ontstaan dat de Nederlandse landbouw duurzamer moet worden, omdat de negatieve bijeffecten te groot zijn geworden. De eerste stappen op weg naar voedselbeleid zijn gezet. Vervolgvraag is: weten we aan welke knoppen we moeten draaien om het systeem weerbaarder te maken?”

Is het niet tijd voor een bewindspersoon die verantwoordelijk wordt voor ons voedselbeleid?

“Dat zou interessant zijn, maar de stap ervoor is om überhaupt tot beleid te komen dat uitgaat van ons voedselsysteem en niet van het landbouwproductiesysteem. En daarbij: overheidsbeleid is één mechanisme om de weerbaarheid te vergroten, naast vele andere. Denk aan de veranderende vraag van consumenten naar meer regionale producten, maar ook naar de schaalvergroting in de retail die nog steeds doorgaat. Maar het is hoe dan ook duidelijk dat we beter voorbereid moeten zijn op de volgende schok en die schok zich weleens totaal anders kan voordoen dat COVID-19.”