Beregening neemt toe op LMM-bedrijven

Het voorjaar van 2022 begon met veel neerslag maar de maanden april en mei van dit jaar waren droog. Als er een tekort is aan neerslag kunnen agrariërs besluiten om de beregeningsapparatuur in te zetten. Dit artikel gaat in op het aandeel van de bedrijven dat heeft beregend en de watergift in de periode 2010-2020. Binnen de groep van akkerbouwbedrijven waarop het LMM is gericht, wordt elk jaar wel door één of meerdere bedrijven beregend, het aandeel beregening is in alle jaren en regio’s groter dan nul. Op melkveebedrijven geldt dat ook voor de Zandregio maar in de andere regio’s is het aandeel beregening in sommige jaren gelijk aan nul. De hoogste giften water op beregend areaal (uitgedrukt in mm) werden toegepast in 2018.

De belangrijkste reden voor beregenen is het voorkomen of beperken van droogteschade aan het gewas. Beregening wordt daarnaast ook gebruikt voor het laten aanslaan van gewassen en het voorkomen van schade als gevolg van nachtvorst (met name bij fruitteelt). In een enkel geval wordt beregening toegepast voor het voorkomen van hittestress. Ook wordt grasland beregend om de graszode te behouden tijdens droogte. Door aanvulling van de voorraad bodemvocht is de invloed van droogte op de gewasgroei en -ontwikkeling minder groot en worden financiële risico’s ten aanzien van een lagere omzet afgedekt. Door verminderde groei te ondervangen, kan ook worden voorkomen dat de in de bodem aanwezige nutriënten onbenut blijven. Onbenutte nutriënten kunnen uitspoelen naar grond- en oppervlaktewater hetgeen onwenselijk is voor de waterkwaliteit.

Op akkerbouwbedrijven een groter aandeel bedrijven met beregening

In vergelijking met melkveebedrijven werd op akkerbouwbedrijven meer beregend. Het aandeel van de akkerbouwbedrijven waarop het LMM gericht is, dat beregend heeft in de periode 2010-2020 is gemiddeld 33%. Dit betekent dat gemiddeld één op de drie akkerbouwbedrijven heeft beregend. Voor melkveebedrijven waarop het LMM is gericht, is dat percentage aanmerkelijk lager namelijk gemiddeld 15%. Specifiek voor akkerbouwbedrijven, die veelal hoogsalderende gewassen telen, wordt beregening ingezet om de risico’s op opbrengstderving en verminderde kwaliteit van het product te reduceren. Op melkveebedrijven, die voornamelijk grasland hebben, zijn deze risico’s kleiner. De uitkomsten zijn berekend met gegevens uit het Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research (BIN). We kijken specifiek naar de akkerbouw- en melkveebedrijven waarop het LMM is gericht, dat betekent dat we bedrijven selecteren uit het BIN die voldoen aan de criteria voor deelname aan het LMM. Een criteria is bijvoorbeeld een minimale omvang van het bedrijf in hectare cultuurgrond van 10 ha.

Regionale verschillen

Gemiddeld 41% van de akkerbouwbedrijven in de Zandregio beregende in de periode 2010-2020 zijn areaal. Voor de akkerbouwbedrijven in de Klei- en Lössregio was dit respectievelijk 29% en 21%. Ook voor melkveebedrijven geldt dat in de Zandregio een groter aandeel van de bedrijven beregende (21%) dan in de andere regio’s (Kleiregio: 9%, Veenregio: 6%). In de Lössregio werd op melkveebedrijven alleen in 2019 beregend door 9% van de bedrijven. In de Zandregio komen relatief veel droogtegevoelige landbouwpercelen voor waarop ook in normale weerjaren beregening wordt toegepast.

Veel beregening in 2018-2020

Landelijk beschouwd is op zowel melkveebedrijven als op akkerbouwbedrijven het aandeel van de bedrijven dat beregent relatief groot in de jaren 2018, 2019 en 2020 ten opzichte van het gemiddelde over de periode 2010-2020. Voor deze drie jaren was dat gemiddeld 26% voor melkveebedrijven en 50% voor akkerbouwbedrijven. In het begin van de beschouwde periode (jaren 2010-2012) was dit 11% voor melkveebedrijven en 14% voor akkerbouwbedrijven. Figuur 1 toont het aandeel van de bedrijven dat beregent per jaar voor akkerbouwbedrijven (drie regio’s) en melkveebedrijven (vier regio’s). In alle grondsoortregio’s is het aandeel van bedrijven dat beregende in de periode 2018-2020 hoger dan in 2010-2012. De droogte van de afgelopen jaren, die ook al in 2017 lokaal aanwezig was, heeft veel ondernemers aangezet tot het beregenen van de gewassen om de schade te beperken.

Figuur 1 Het aandeel van de bedrijven dat beregent van akkerbouwbedrijven (drie regio’s) en melkveebedrijven (vier regio’s) per jaar voor de periode 2010-2020 (%). Bron: Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research
Figuur 1 Het aandeel van de bedrijven dat beregent van akkerbouwbedrijven (drie regio’s) en melkveebedrijven (vier regio’s) per jaar voor de periode 2010-2020 (%). Bron: Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research

Gemiddelde beregeningsgift omhoog

Naast de toename van het aandeel bedrijven dat beregend heeft in de periode 2010-2020 is ook de gemiddelde gift op beregend areaal (uitgedrukt in mm) toegenomen. Voor melkveebedrijven is de gemiddelde gift in de periode 2018-2020 81 mm (2010-2012: 31 mm) en voor akkerbouwbedrijven is dat 70 mm (2010-2012: 34 mm). Figuur 2 toont de gemiddelde gift (mm) op beregend areaal van akkerbouw- en melkveebedrijven per grondsoortregio. De variatie in gemiddelde gift op beregend areaal tussen jaren, regio’s en bedrijfstypen is groot (0 – 100 mm). Het type water voor beregening is voornamelijk grondwater en daarnaast wordt ook oppervlaktewater gebruikt. Variatie in het type beregeningswater tussen regio’s zijn ingegeven door de beschikbaarheid van grond- en oppervlaktewater en van gebruiksvoorschriften.

Figuur 2 Gemiddelde gift (mm) op beregend areaal van akkerbouwbedrijven (drie regio’s) en melkveebedrijven (vier regio’s) per jaar voor de periode 2010-2020. Bron: Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research
Figuur 2 Gemiddelde gift (mm) op beregend areaal van akkerbouwbedrijven (drie regio’s) en melkveebedrijven (vier regio’s) per jaar voor de periode 2010-2020. Bron: Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research

Niet duidelijk is wat de invloed van de inzet van beregening is op de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit. Onderzoek met LMM-data is wenselijk of bedrijven met beregening in vergelijking met bedrijven zonder beregening, andere gewasopbrengsten, mestgebruiken, bodemoverschotten en ook een andere nitraatconcentraties vertonen. De vraag is ook of en in welke mate beregening deze eventuele verschillen verklaart en wat de economische effecten zijn.

De gegevens uit BIN zijn beschikbaar tot en met het jaar 2020, waarvan 2020 voorlopige cijfers zijn. In de zomer van 2022 komen de definitieve cijfers van 2020 en in december de eerste voorlopige cijfers van 2021. Deze worden gepubliceerd op www.agrimatie.nl.

Lees meer op agrimatie.nl, project Mestbeleid LMM.


Marga Hoogeveen (Wageningen Economic Research)           LMM e-nieuws, juni 2022