Prijzen en gebruik van stikstofkunstmest: Wat doen de deelnemers van het LMM?

Met de verdrievoudiging van de kunstmestprijzen sinds het najaar van 2021 is het de vraag hoe akkerbouwers en melkveehouders in het LMM hun bemestingsgedrag op deze situatie aanpassen. In een modelmatig onderzoek van de Koeijer et al. (2019) naar de vraag of een heffing op kunstmest het gebruik van vervangend meststoffen zou stimuleren, kwam naar voren dat de vraag naar kunstmest vrij ongevoelig is voor prijsheffingen. Dat betekent dat een prijsverandering geen grote invloed heeft op de vraag naar kunstmest.

Empirische data sinds het begin van het millennium laten wel een relatie tussen vraag en prijs zien. Zo was er eind 2008 een piek in de KAS-prijs, waarbij de grens van 40 Euro per 100 kg werd geraakt (figuur 1). De oorzaak hiervan waren hoge graanprijzen, waardoor akkerbouwers wereldwijd meer graan gingen verbouwen en de vraag naar stikstofkunstmest steeg en tevens de prijs van kunstmest. De huidige prijsstijging van KAS, waarbij de prijs inmiddels de 100 Euro per 100 kg benaderd, is met name te wijten aan de hoge gasprijzen. Deze waren al sterk gestegen, maar de oorlog in de Oekraïne heeft er nog een schepje bovenop gedaan.

Figuur 1: Prijsontwikkeling (maandelijks gemiddelde) van stikstofkunstmest (KAS), 2000 tot en met maart 2022, in Euro per 100 kg
Figuur 1: Prijsontwikkeling (maandelijks gemiddelde) van stikstofkunstmest (KAS), 2000 tot en met maart 2022, in Euro per 100 kg

Bron: Prijzenstatistiek van Wageningen Economic Research (2022)

Kunstmestgebruik LMM bedrijven

Tijdens de piek van de kunstmestprijzen in 2008 hebben akkerbouwers al gezocht naar alternatieven. Zo steeg toen de vraag naar vloeibare stikstofkunstmest, waarvan de prijzen minder piekten. Hoe gaan de deelnemers van het LMM om met de huidige situatie op de kunstmestmarkt en hoe werkt dit door in het kunstmestgebruik? In het Bedrijveninformatietnet (BIN) wordt het kunstmestgebruik van akkerbouwbedrijven en melkveebedrijven vastgelegd. In het BIN zijn gegevens over het kunstmestgebruik tot en met de eerste helft van 2021 beschikbaar. Op basis van data kunnen er daarom nog geen conclusies worden getrokken omtrent het bemestingsgedrag in de huidige situatie met hoge kunstmestprijzen. Van melkveehouders komen berichten dat er met de eerste snede gras in ieder geval geen risico wordt genomen en bemest wordt zoals gebruikelijk voor een optimale graskuilkwaliteit. Wel wordt overwogen om bij latere snedes te besparen op het kunstmestgebruik. Daarnaast zijn ook de prijzen van voedermiddelen gestegen, waardoor melkveehouders blijven streven naar maximale voedervoorziening van eigen land.

Kunstmestgebruik periode 2002-2020

In de periode tussen 2002 en 2015 schommelt het gemiddelde gebruik van stikstofkunstmest op zowel akkerbouw- als melkveebedrijven rond de 120 kg per ha (figuur 2). Vanaf 2017 is er op akkerbouwbedrijven een dalende trend te herkennen met een stabilisatie net boven de 100 kg per ha. BIN-gegevens geven aan dat in dezelfde periode het gebruik van overige organische meststoffen, zoals compost, champost of zuiveringsslib, licht toeneemt. Op melkveebedrijven is geen dalende trend te herkennen.

Figuur 2: Gebruik KAS op akkerbouw- en melkveebedrijven, 2002 t/m 2020 , in kg N per ha
Figuur 2: Gebruik KAS op akkerbouw- en melkveebedrijven, 2002 t/m 2020 , in kg N per ha

Bron: Bedrijveninformatienet (2022), Wageningen Economic Research

Akkerbouw versus melkveehouderij

Op akkerbouwbedrijven in het LMM is in 2020 gemiddeld 54% van het stikstofgebruik afkomstig uit kunstmest en 38% uit dierlijke mest. De overige 8% is via overige organische meststoffen (zoals compost) aangevoerd. Bij de start van het gebruiksnormenstelsel in 2006 lag het aandeel van kunstmest hoger. Op de melkveebedrijven in het LMM, is gemiddeld een derde van de gebruikte stikstof afkomstig uit kunstmest en twee derde uit dierlijke mest. Overige organische meststoffen zoals compost worden niet of nauwelijks gebruikt. In de periode 2002-2020 is de verhouding stikstof uit kunstmest en dierlijke mest vrijwel stabiel.

Bemesting naar regio’s

Bij de bemesting per regio is gekeken naar de gemiddelden in de periode 2002 tm 2006 en 2016 tm 2020. In figuur 3 is te zien dat het hoogste kunstmestgebruik per hectare op zowel akkerbouw- als melkveebedrijven is in beide tijdsvakken te zien is in kleiregio’s. Ook blijft het gebruik in deze regio vrij stabiel rond de 140 kg N per ha. In kleiregio’s gelden hogere gebruiksnormen en in sommige kleiregio’s is dierlijke mest minder ruim aanwezig. In kleiregio’s In de zandregio’s is juist een afname van de kunstmestgebruik te zien. met name op akkerbouwbedrijven. Hier is het gebruik afgenomen met 23%, op melkveebedrijven was dat in dezelfde periode 18%. Op zandgronden is het gebruik van overige organische meststoffen het meest toegenomen. In 2020 was het aandeel hiervan 10%. Dit duidt erop dat agrarische ondernemers zich steeds bewuster worden van de positieve effecten van een verhoging van de organische stof in de bodem. Organische stof vergroot het vermogen van de bodem om nutriënten en vocht vast te houden. Een gevolg hiervan is dat mineralen minder makkelijk uitspoelen.

Terwijl er in de periode 2002 t/m 2006 nauwelijks verschillen waren in het gebruik van stikstofkunstmest tussen zand- en kleiregio’s, zijn deze in de periode 2016 t/m 2020 toegenomen. Dit komt omdat, in het zuidelijke deel van de zandregio de stikstofgebruiksnormen van uitspoelingsgevoelige gewassen in 2015 zijn aangescherpt.

Daarnaast kan uiteenlopend kunstmestgebruik tussen de regio’s andere oorzaken hebben. Zo kan de ontwikkeling van de bouwplannen verschillend zijn en kunnen dierlijke mestgiften afwijkend zijn. Ook kan het aandeel biobedrijven tussen de regio’s uiteenlopen.

Figuur 3: Gebruik KAS in zand- en kleiregio’s en Nederland op akkerbouw- en melkveebedrijven, 2002-2006 en 2016-2020 (voorlopig), in kg N per ha
Figuur 3: Gebruik KAS in zand- en kleiregio’s en Nederland op akkerbouw- en melkveebedrijven, 2002-2006 en 2016-2020 (voorlopig), in kg N per ha

Bron: Bedrijveninformatienet (2022), Wageningen Economic Research

Bronnen

Koeijer, T. de, H. Luesink en J. Helming (2019).Vervanging kunstmest door dierlijke mest. Verkenning van opties voor de inzet van financiële instrumenten, Rapport 2019-103, Wageningen UR.


1 De gegevens uit BIN zijn beschikbaar tot en met het jaar 2020, waarvan 2020 voorlopige cijfers zijn. In de zomer van 2022 komen de definitieve cijfers van 2020 en in december de eerste voorlopige cijfers van 2021. Deze worden gepubliceerd op www.agrimatie.nl.