Nieuws

Concrete indicatoren maken natuurinclusieve landbouw meetbaar

article_published_on_label
5 juni 2025

Natuurinclusieve landbouw (NIL) wordt soms gezien als term zonder duidelijk definitie of normeringen. Wageningen Environmental Research en het Louis Bolk Instituut hebben dit nu geconcretiseerd in woorden en cijfers. Dit is gedaan in samenspraak met overheid, belanghebbenden en experts. Het resultaat is een aangescherpte definitie en objectivering van de verschillende ambitieniveaus van NIL in indicatoren en grenswaarden voor de akkerbouw en de melkveehouderij.

Al een jaar of tien duikt de term natuurinclusieve landbouw (NIL) op in beleidsnota’s, adviesrapporten, actieprogramma’s en regiodeals. Veelal vormen de door Erisman (2017) opgestelde definitie en de ambitieniveaus het uitgangspunt: natuurinclusieve landbouw is een vorm van duurzame landbouw die optimaal gebruikmaakt van de natuurlijke omgeving en deze integreert in de bedrijfsvoering. NIL wordt ook wel geduid via drie dimensies: Het ‘verrijkt’ de biodiversiteit op het bedrijf, ‘benut’ ecosysteemdiensten duurzaam en ‘spaart’ natuur en biodiversiteit op het bedrijf en in de omgeving.

De eerste jaren was dit een bruikbare definitie en indeling, maar rijk en provincies constateren dat er behoefte is aan een concretere omschrijving en meetbaarheid van de niveaus om bijvoorbeeld beleidsdiscussies in overgangsgebieden beter onderbouwd te kunnen voeren. Samen met overheden, belanghebbenden en experts hebben Wageningen Environmental Research en het Louis Bolk Instituut hieraan gewerkt.

Duidelijke indicatoren en grenswaarden

Het resultaat is een aangescherpte definitie en objectivering van de ambitieniveaus van NIL in indicatoren en grenswaarden voor akkerbouw en melkveehouderij.

De drie ambitieniveaus worden nu omschreven als:

  • NIL-niveau 1: Instapniveau. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee strategieën voor natuurinclusieve bedrijfsontwikkeling: boeren starten met agrarisch natuur- en landschapsbeheer of door minder inputs te gebruiken en emissies te beperken in de productie door meer gebruik te maken van ecosysteemdiensten. Hiervan kunnen bescheiden effecten op biodiversiteit, bodem en water worden verwacht.
  • NIL-niveau 2: Vanaf dit niveau wordt altijd een integrale inspanning verwacht: zowel verminderen van inputs en emissies ondersteund door gebruik van ecosysteemdiensten als inzet op agrarisch natuurbeheer. Bedrijven op dit niveau leveren een positieve bijdrage aan zowel natuur en biodiversiteit als aan kwaliteit van de bodem en water en ze laten tevens emissiereductie zien van stikstof en broeikasgassen.
  • NIL-niveau 3: Dit vergt een forse inzet op zowel agrarisch natuurbeheer als een natuurinclusief productieproces, zodanig dat er keuzes in de bedrijfsstrategie worden gemaakt die niet zomaar teruggedraaid kunnen worden. Daar staat tegenover dat van de bedrijven op dit niveau een sterke positieve bijdrage aan biodiversiteit, bodem, water en klimaat verwacht kan worden.

De niveaus worden verder geconcretiseerd met indicatoren en grenswaarden, zoals de aandelen groenblauwe dooradering, agrarisch natuurbeheer en kruidenrijk grasland, de diversiteit van gewassen, de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen en het stikstofoverschot. Hiermee hebben publieke en private partijen (overheden, terreinbeherende organisaties, boeren et cetera) handvatten om natuurinclusieve landbouw beter te kunnen inbedden in beleid en praktijk.

In het rapport is een methode voorgesteld hoe natuurinclusieve landbouw concreter te maken, waarmee beter is aan te tonen in welke mate deze bijdraagt aan doelen voor natuur, biodiversiteit, water en klimaat en recht gedaan kan worden aan prestaties die boeren op dit vlak leveren.. Wanneer alle indicatoren berekend kunnen worden met betrouwbare en actuele landelijke data, kan ook een statistische ruimtelijke analyse worden uitgevoerd om de daadwerkelijke bijdrage van NIL bedrijven aan natuur- en waterkwaliteit op grotere schaal te evalueren. Eén van de vragen die nog openstaan is: hoe werken deze niveaus in de praktijk op bedrijfsniveau. Een validatie van de voorgestelde methode in de praktijk is daarom noodzakelijk.

Dit onderzoek is gefinancierd door het ministerie van LVVN.