
Nieuws
Op stap met een veldbodemkundige voor de 8e Nederlandse Bosinventarisatie
Medewerkers van Wageningen Environmental Research maken beschrijvingen van humusprofielen en bodemprofielen in Nederlandse bossen voor de achtste Nederlandse Bosinventarisatie (NBI-8). Het doel van de Nederlandse Bosinventarisatie (NBI) is om een beeld te krijgen van de huidige toestand van het Nederlandse bos en van de ontwikkelingen daarin. In de achtste inventarisatie (2022-2026) worden op 3500 punten opnamen gedaan van de bomen en van het bodemprofiel. We keken mee bij een veldopname door medewerker Gijs Eijgenraam in de buurt van Lunteren. Gijs is veldbodemkundige bij Wageningen Environmental Research. We volgen hem in het veld en leggen uit waarvoor de gegevens worden gebruikt.
Gijs heeft de locaties van de steekproefpunten van de NBI op zijn veldcomputer en rijdt met zijn auto tot een plek vanwaar hij via paden het te bezoeken punt in het bos kan bereiken. Hij heeft bij zich: de ‘humushapper’, een apparaat waarmee je een stuk ongestoord materiaal uit de strooisellaag kunt steken, een grondboor met verlengstang, zijn veldcomputer en een rugzak met daarin de Veldgids humusvormen en het Veldboekje 'bodemkunde', determinatiesleutels voor humusvormen en bodemtypen in Nederland.
Humusprofiel: doorsnede van de strooisellaag op de bodem
Gijs loopt naar het steekproefpunt met de veldcomputer in de hand. Daarop ziet hij zijn eigen locatie en de locatie van de NBI-steekproefpunten tegen een achtergrond van de topografische kaart. Bij de locatie opent hij de applicatie van de NBI. Daarin staan op een kaart de locaties van bomen die binnen de steekproefcirkel groeien. Door te kijken naar de bomen identificeert Gijs het centrum van het steekproefpunt en bepaalt vervolgens waar de grondboring gedaan moet worden. Met de humushapper steekt Gijs door de strooisellaag tot ca 40 cm onder het oppervlak. Hij haalt de humushapper omhoog en legt hem neer zoals in onderstaande foto (1) is te zien. Met de troffel scheidt hij de verschillende lagen in het profiel. Hij onderzoekt het materiaal door het te bekijken en met de hand te voelen.
In de bovenste laag zitten gefragmenteerde bladresten en naalden. Daaronder zit een laag met versmeerbare, zwarte humus, waarin geen herkenbare plantenresten voorkomen. Onderin de happer zit het bovenste deel van de minerale bodem, met een stuk van een wortel. Gijs determineert de humushorizonten en noteert de beschrijvingen in de recent vernieuwde applicatie VeldGIS op zijn veldcomputer. De beschrijving bestaat uit de code en dikte van de humushorizont, een schatting van het organische-stofgehalte, de bodemdieren die worden aangetroffen in de horizonten (een spinnetje), het microreliëf en de locatie van het punt ten opzichte van bomen.

Bodemprofiel: minerale bodem onder de strooisellaag
Na het beschrijven van het humusprofiel doet Gijs een grondboring voor het beschrijven van het minerale deel van de bodem, ongeveer een meter ernaast (zie foto 2 en 3). Hij legt het opgeboorde materiaal in rijen die ieder 40 cm van het bodemprofiel weergeven (10 cm voor ieder monster uit de boorkop). De strooisellaag zit niet in deze grondboring. Deze is al beschreven in het humusprofiel.


Indeling van de bodem in horizonten
Gijs beschrijft het bodemprofiel ook in de applicatie VeldGIS op zijn veldcomputer, volgens het Systeem van bodemclassificatie voor Nederland (De Bakker en Schelling, 1989). Hij bepaalt eerst de indeling in horizonten. Voor dit bodemprofiel begint dat bovenaan, met een licht ontwikkelde E-horizont. Hier is al een klein beetje uitspoeling van organische stof te zien in het donkergrijze bovenste deel van het profiel (rechtsonder op foto 4). Een duidelijke B-horizont ontbreekt, waardoor onder de kleine E-horizont meteen een C-horizont volgt. Dit is een horizont in het uitgangsmateriaal, die weinig is veranderd door bodemvormende processen.

Het uitgangsmateriaal vinden we onderin het bodemprofiel
Het profiel bestaat uit een laag stuifzand op dekzand, waarin een beetje bodemvorming heeft plaatsgevonden. Dat is te zien aan de donkere kleur van het zand in de derde rij met monsters in foto 4. Voor de opname voor de NBI is een grondboring tot 1.20 m nodig. Maar omdat Gijs de kleur van het bodemmateriaal nog ziet veranderen, boort hij dieper, tot 2 m. Helemaal onderin zien we geel-oranje gekleurd zand. Dat is het oorspronkelijke dekzand waarin geen bodemvorming heeft plaatsgevonden. Gijs beschrijft de horizonten in de veldcomputer met een schatting van de textuur van de grond (matig fijn zand) en van het organische-stofgehalte (foto 5).

Humusprofiel varieert op korte afstand
Na het beschrijven van het bodemprofiel doet Gijs nog twee steken met de humushapper op twee andere plekken: een punt in de laagte naast het zandduintje en een punt op de helling. Hij beschrijft de humusprofielen op dezelfde manier als de eerste in de applicatie VeldGIS. In het profiel in de laagte is de laag met gefragmenteerde plantenresten en organisch materiaal dikker dan op de locatie op het duintje (vergelijk het donkere deel in het profiel op foto's 6 en 7 hieronder met dat op de eerste foto). Dit komt doordat zich in de laagte meer plantenresten hebben opgehoopt dan op het zandduintje. Het zand net onder de laag met bruine humus heeft een lichtgrijze kleur omdat organische stof en ijzer zijn uitgespoeld naar de ondergrond.


Wat gebeurt er met de gegevens?
De gegevens die Gijs opneemt in het VeldGIS over het humusprofiel en het bodemprofiel worden opgenomen in de database van de NBI. In de internationale broeikasrapportage voor de LULUCF-sector (LULUCF staat voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw) moeten koolstofvoorraden en veranderingen in die voorraden worden beschreven. Nu is de methode om veranderingen voor de bovengrondse biomassa te beschrijven goed, maar dat geldt niet voor de koolstofvoorraden in de strooisellagen en in de minerale bodem onder bos.
De LULUCF-rapportage voor het VN-klimaatverdrag en EU-verplichtingen maakt voor het rapporteren over strooisel tot nu toe gebruik van beperkte metingen sinds 1990. In voorgaande rondes van de NBI zijn alleen de dikten van de strooisellaag gemeten. Dit zegt niets over de opbouw en kwaliteit van het strooisel. Die informatie is nodig om de werkelijke koolstofvoorraden en de veranderingen daarin te bepalen. Het is daarom belangrijk om ook onderscheid te maken in de verschillende horizonten waaruit een humusprofiel is opgebouwd. Om deze reden worden humus- en bodemprofielbeschrijvingen in de NBI-8 toegevoegd aan de veldopnames.
Waarvoor dient de Nederlandse Bosinventarisatie?
De NBI wordt sinds 1938 uitgevoerd. De Nederlandse overheid gebruikt de resultaten voor internationale rapportages over de uitstoot van broeikasgassen, houtoogststatistieken en biomassa volgens de regelingen van de UNFCCC en het Kyoto Protocol. De resultaten worden ook gebruikt voor de inventarisaties van bossen wereldwijd (de Global Forest Resource Assessment voor de VN) en in Europa (Forest Europe en de Habitatrichtlijn van de EU). Behalve voor internationale wettelijke verplichtingen worden de gegevens van de NBI ook gebruikt voor de Omgevingswet, de Balans voor de Leefomgeving, het Compendium voor de Leefomgeving en de Natuurverkenning. De NBI valt onder de Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. Deze taken worden uitgevoerd voor en gefinancierd door het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN).
Toegang tot de gegevens
Stichting Probos beheert de database met gegevens die verzameld worden bij de opnamen van de bomen op de steekproefpunten van de NBI . De database biedt gebruikers de mogelijkheid zelf analyses op de gegevens uit te voeren. In de database zijn momenteel de gegevens van de 6e en 7e NBI opgenomen. Daarbij zijn nog geen gegevens van humus- en bodemprofielen. De database is te downloaden op de website van Stichting Probos.De opnamen van de humus- en bodemprofielen worden opgenomen in BIS Nederland. Ze zijn niet openbaar toegankelijk vanwege privacybescherming van de grondeigenaren. Er wordt gewerkt aan een weergave waarin de locaties van de veldopnamen niet zijn terug te voeren tot grondeigenaren.