Blogpost

Darwin, dolfijnen en walvissen

article_published_on_label
9 december 2009

Darwin was bepaald geen zeeheld. Alles bij elkaar moet hij in zijn Beagle-jaren ongeveer een jaar lang zeeziek zijn geweest.

Hij heeft de zee vervloekt en verloor al snel alle belangstelling in de organismen die de zeeën bevolkten.

Hij begon goed: met een zelf gefabriceerd planktonnetje probeerde hij aan het begin van de reis kwallen en dergelijke te vangen en op Kaap Verdië bewonderde hij een octopus in een rotspoeltje. Bij Zuid-Amerika verbaasde hij zich kortstondig over rood (dik) water waarin onder een “lens” ontelbare kleine levensvormen bleken te zitten. Onderweg, op zee, zwijgt de anders zo erudiete Darwin echter meestal. De Beagle moet geregeld vergezeld zijn geweest van groepen dolfijnen, en men moet aan boord ook vele walvissen gezien hebben maar deze charismatische megafauna, waaraan tegenwoordig ook de meest botte en verwende toerist niet voorbijgaat, deed Darwin bitter weinig. In zijn reisverslag, A naturalist’s voyage round the world, besteedt hij in alle 511 pagina’s slechts twee keer aandacht aan walvisachtigen.

Kort na vertrek uit Rio de Janeiro werd de Beagle vergezeld door honderden porpoises die het water deden schuimen en geen enkele moeite hadden te spelen met het toch snel varende schip. Het spektakel noemde hij extraordinary, en dat was het dan. Geen enkele poging om een beschrijving van deze porpoises te geven: onder die naam vielen toen alle kleine dolfijnensoorten, inclusief de huidige porpoise, de bruinvis (die daar niet voorkomt). 190 pagina’s later pas, volgen de enige beschrijvingen van walvissen in het hele boek. Hij vertelt hoe hij kon zien dat het eindeloze, rechte Beagle Kanaal toch echt uitmondt in zee: er zwommen namelijk enorme walvissen rond, die hun blaaswolken alle kanten op bliezen. Hij zag ook een “paartje” van deze “monsters”, “vermoedelijk man en vrouw”. Hij maakt verder geen woord vuil aan het nader beschrijven van deze dieren, die voor hem toch een nieuwe soort geweest moeten zijn. Zeer waarschijnlijk ging het overigens om zuidkapers en was het paartje in werkelijkheid een moeder met een kalf. In een voetnoot tenslotte, vertelt hij nog kort (4 regels) over het mooie beeld dat een aantal “springende potvissen” opleverde, ergens ten oosten van Vuurland. Waarom deze dieren potvissen zouden moeten zijn en niet bijvoorbeeld bultruggen of wederom zuidkapers, blijft duister.

Hoe anders is dat tegenwoordig! De moderne reiziger kan beschikken over een groot aantal gidsen (boeken én mensen) die alle walvissen en dolfijnen in detail beschrijven; er wordt door wetenschappers zwaar ingezet om de omvang van populaties walvisachtigen te kunnen inschatten door schepen, helicopters en vliegtuigen vol tellers de zee op te sturen die vervolgens hun data laten analyseren door de beste statistici die de wereld te bieden heeft: walvissen tellen is een vak apart!

Soortsvorming binnen de walvisachtigen wordt diepgravend onderzocht; aanvankelijk middels allerlei metingen aan skeletten; tegenwoordig door DNA onderzoek. Dat levert allerlei verrassingen op, van nieuwe soorten (waar anders dan in zee kun je nog nieuwe soorten vinden voor de wetenschap, ter grootte van een olifant?) tot foute soorten. Foute soorten zijn te vinden op de Japanse vismarkt, waar blokken “legaal” walvisvlees nogal eens DNA blijken te bevatten van zeldzame en strikt beschermde soorten. Rara, hoe kan dat? Wellicht komt veel van het moderne walvisonderzoek niet alleen voort uit fascinatie voor deze dieren, maar ook uit schuldgevoel.

In Darwin’s tijd waren veel soorten grote walvissen 10 keer algemener dan tegenwoordig. Nog honderd jaar terug waren ze nog talrijker. Onze oceanen zijn beroofd van hun grootste (letterlijk) schatten door de walvisvaart. Visserij is altijd eerst gericht op de grootste vissen en de allergrootste “vissen” in zee zijn walvissen dus die werden het eerst aangepakt en uitgeroeid. Japanners, Noren en IJslanders hebben minder last van schuldgevoel en tellen walvissen uit pragmatisme. Zo hopen ze te kunnen aantonen dat er weer voldoende walvissen rondzwemmen om een “verantwoorde” jacht mogelijk te maken. Tja.

Zijn walvissen belangrijk in “het ecosysteem”? Nee, niet meer, in weerwil van wat schoolboekjes beweren over toppredatoren. Walvissen zijn weliswaar geweldige eters, maar ze zijn tegenwoordig met te weinig om nog veel indruk te maken. Vroeger, toen er veel meer walvissen waren, was dat wellicht anders, maar paradoxaal genoeg waren er toen ook veel meer (grote) vissen in zee. Denk bijvoorbeeld aan de onnoemelijke rijkdom aan kabeljauwen op de Grand Banks, aan de nog gezonde bestanden aan tonijnen (koop snel het laatste blikje, nu het nog kan), zaag- en zeilvissen (al goeddeels onbekend) en niet te vergeten de haaien (vermalen tot soep). Het is maar de vraag of de walvissen ooit aan zogenaamde top-down controle van het ecosysteem hebben kunnen doen, toen de zee nog niet was leeggevist door de mens. Toch zijn er wel aanwijzingen dat er tegenwoordig, bij gebrek aan walvissen (en andere grote “vissen” die allemaal samen heel veel kleine visjes gegeten moeten hebben) meer ruimte is gekomen voor kleinere viseters, die zich bovendien sneller kunnen voortplanten dan de trage walvissen. Pelsrobben en pinguins hebben zich veel sneller hersteld van de even medogeloze jachtpartijen op hun bestanden, dan de walvissen. Wellicht  zijn er thans meer van deze dieren dan er ooit geweest zijn, of in ieder geval dan er geweest zouden zijn met walvissen. Ook leuk, al wordt een zeehond nooit een walvis...

Inmiddels is de visserij toe aan de kleine vissen in de zee. Zelfs krill, de spil van al het leven in de Zuidelijke Oceaan, wordt inmiddels bevist. Een paar jaar geleden gold krill nog als giftig en dus oneetbaar, wegens een overmaat aan fosfor, maar daar is inmiddels iets op gevonden. Er zijn plannen om de visserij op krill aanzienlijk op te schroeven. Kan dat zo maar? Dat is maar zeer de vraag. Inmiddels is het zo dat de walvissen niet (meer) bepalen hoeveel krill er in zee zit. Het omgekeerde geldt wel. De zuidkapers, die hun jongen komen verzorgen langs de kust van Patagonië, hebben eerst een paar maanden heel goed moeten eten om op te vetten. Dat deden ze veel verder zuidelijk en ze aten krill. Onlangs is gebleken dat er minder walvissen zwanger raken en dat er meer spontane abortussen optreden in slechte krill jaren: dan kan het walvislijf van de moeder in spé die kar niet trekken.

Slechte krill jaren lijken steeds vaker voor te komen. Wellicht zat dat krill, aangepast aan koud Antarctisch water, nu niet bepaald te wachten op een opwarming van de aarde. En zeker niet, daarbij opgeteld, op een nog intensievere visserij. Bewijzen vinden voor dit soort effecten-ketens is een erg lastige zaak, en vaak lukt dat pas achteraf, per reconstructie. Voorspellen is moeilijk, zeker als het de toekomst betreft, zeggen we dan. En toch is juist dat, precies wat de moderne ecologische wetenschap probeert te doen. Al was het maar voor de walvissen.

Mardik Leopold