Project

Kwantificering van de effecten van beheersmaatregelen

Het op een zodanige manier beheren van bos dat het in tijd en ruimte een optimale bijdrage levert aan klimaatdoelstellingen naast veel andere functies, is een grote uitdaging. Wetenschappelijk en in de praktijk lopen de inzichten ver uiteen. De inzichten lijken soms positiever (in de zin van het klimaat) uit te pakken voor een strikt reservaat en soms voor een actief beheer, waarbij schalen in tijd en ruimte en/of het al dan niet meenemen van substitutie dmv houtproducten een sterk verschil in resultaten geven(Schulze et al. 2020, Smyth et al. 2020, Den Oudenet al. 2020a & b, Nabuurs et al. 2017, Naudts et al, 2016). Ook potenties van additionele vastlegging in (nieuw) bos, bestaand bos of substitutie in de (bio-energie)keten worden sterk verschillend ingeschat (Doelman et al. 2019, Daioglou et al. 2019, Van Vuuren et al. 2009, Bastin et al. 2019).
In de klimaatenvelop is in 2019 een analyse uitgevoerd van de CO2 balans in een strikt reservaat tegenover voortzetting van conventioneel beheer (Den Ouden et al). Dit is gepresenteerd en ook ingebouwd in de Gereedschapskist. Voor het inschatten van het koolstofeffect van de verschillende maatregelen is gebruik gemaakt van metingen in reservaten, bestaande studies en modellen.
In 2020 is gedoken in onderdelen van de LULUCF rapportage en verbetering van de onderliggende parameter waarden als biomassa expansiefactoren en koolstofgehaltes van hout. Verschillende bronnen en methodes gaven vaak zeer verschillende waardes. Gecombineerd kunnen deze twee parameter waarden (BEF en C%) oplopen tot een factor 3 verschil. Er was dus een grote behoefte aan een betere onderbouwing van de cijfers en die basis is nu gelegd. Kosteneffectiviteit van de CO2 vastlegging is een belangrijke beweegreden voor het al dan niet uitvoeren van bepaalde maatregelen waarbij de schaal van de maatregel ook een rol speelt.

Dit voorstel focust op kwantificering van de effecten van de maatregelen op de koolstof in biomassa, effecten op de bodem worden in onderdeel 2.3 Bodem-C in bos bekeken.

  • Schatting van de koolstofvoorraad in bos
  • Effecten van maatregelen op de hoeveel koolstof in de biomassa worden bijna altijd afgeleid uit metingen aan de stammen van bomen, hetzij direct uit diameter (en soms boomhoogte), hetzij via een schatting van het stamvolume. Bij de gebruikte modellen werkt dit hetzelfde, maar dan afgeleid van de gesimuleerde toekomstige diameter of volume. De koolstofinhoud van de stam wordt vervolgens bepaald door het stamvolume te vermenigvuldigen met de houtdichtheid en de fractie koolstof in hout. De biomassa in takken, wortels en bladeren wordt vervolgens geschat met behulp van expansiefactoren aan de hand van de hoeveelheid koolstof in de stam (bijvoorbeeld 25% extra in de takken, etc.), of via directe relaties met de gemeten diameter.

  • Expansiefactoren zoals gebruikt in de LULUCF rapportage en de 2 belangrijkste WENR modellen, toegepast op dezelfde dataset, blijken voor een aantal soorten aanzienlijke verschillen op te leveren. Dit werkt door in de kwantificering van veel maatregelen, en zorgt voor verschillen tussen de berekende effecten en de effecten in het LULUCF systeem zoals die straks zullen worden gerapporteerd. Uit het onderzoek van afgelopen jaar blijkt dat de expansie factoren die in andere Europese landen worden gebruikt sterk kunnen afwijken van de in Nederland gebruikte expansiefactoren. Zo laten eerdere resultaten zien datde door verschillende landen gebruikte expansiefactor voor Grove den varieert van 0,48 tot 1,23 ton biomassa per m3Op basis van de nieuwe data en inzichten van afgelopen jaar zijn nieuwe expansiefactoren voor de Nederlandse situatie geconstrueerd, maar het is nog niet bekend hoeveel effect dit heeft op de koolstofschattingen.
  • Vlaktegewijs beheer versus uitkapbeheer

Mede door toenemend gebruik van bos voor recreatieve doeleinden is er de laatste jaren meer discussie over oogsten van hout. Getuige de vele uitingen in de media zien veel recreanten het oogsten van hout als het vernielen van het bos. Ook discussies over het gebruik van biomassa voor energie zullen ongetwijfeld invloed hebben op de houding ten aanzien van het oogsten van hout. Vanuit de samenleving lijkt er een toenemende vraag naar meer natuurlijk bosbeheer.

De trend naar natuurlijk bosbeheer werd al in de zeventiger jaren van vorige eeuw ingezet na een aantal grote stormen die de kwetsbaarheid van het toenmalige bosbeheer lieten zien. Sindsdien wordt natuurinclusief bosbeheer steeds meer toegepast en worden bossen meervormiger zowel qua soortensamenstelling en leeftijd als structuur (Schelhaas et al. 2014). De verfoeide dennenakkers komen steeds minder voor.

Recentelijk is de schaal van houtoogst ter discussie gekomen. Stemmen gaan op om houtoogst in het multifunctionele bosbeheer te realiseren middels uitkapbeheer. Hierbij wordt een of enkele bomen op een plek geoogst als deze een bepaalde diameter heeft bereikt. De oogst van bomen vindt verspreid plaats over het bosgebied en de verjonging vindt plaats via natuurlijke verjonging waarbij er in het bos een grote variatie aan verschillende leeftijden van bomen is. In het buitenland (o.a. Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland) worden dergelijke uitkapsystemen al langer toegepast (bijvoorbeeld Plenterwald).

Voor boseigenaren zijn naast de maatregelen ook de financiële consequenties van dergelijk beheer van belang willen ze een verantwoorde keuze kunnen maken in het beheer. Wat de financiële consequenties zijn van een dergelijk systeem voor de Nederlandse omstandigheden is echter onbekend.

Om de bedrijfseconomische aspecten beter in beeld te brengen, zal onderzoek worden gedaan naar de financiële consequenties van uitkapbeheer onder Nederlandse omstandigheden. Ook zullen financiële gevolgen van vlaktegewijs beheer in beeld worden gebracht zodat een goed vergelijk met vergelijkbare uitgangspunten voor de twee systemen mogelijk is.

Publicaties