Publicaties

Gevolgen van de afbouw van de derogatie voor de melkveehouderij : Verkenning in ‘Koeien & Kansen’ van de gevolgen en voorziene oplossingen

Verloop, Koos; Evers, Aart; Verwijs, Ben; Hilhorst, Gerjan; de Haan, Michael

Samenvatting

De derogatie van de EU Nitraatrichtlijn wordt afgebouwd waardoor de plaatsing van dierlijke mest op elk melkveebedrijf met ingang van 2026 beperkt zal zijn tot 170 kg N per ha. Koeien & Kansen heeft onderzocht wat de gevolgen hiervan zijn voor de melkveehouders en hun melkveebedrijven. Dit onderzoek is gebaseerd op een enquête die gehouden is onder Koeien & Kansen deelnemers en hun bedrijfsadviseurs, een Rondetafelgesprek met de bedrijfsadviseurs en op een pilot met twee bedrijven die hun bedrijfsvoering al in 2023 hebben ingesteld op de situatie waarin de derogatie volledig is afgebouwd. Alle deelnemers en bedrijfsadviseurs hebben gereageerd op de enquête. Er werden 23 antwoorden op de specifieke vragen in de enquête verwerkt. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen de antwoorden van de deelnemers en hun adviseurs. De vragen in de enquête gingen over: het bedrijfsareaal, de omvang van de veestapel; beweiding; de mestafvoer; de bemestingsstrategie; het teeltplan en graslandmanagement; het bodem- en waterbeheer op het bedrijf; de rantsoensamenstelling; bedrijfseconomie. Het doel van de praktijkpilot op twee bedrijven was om inzicht te krijgen in hoe bedrijven zich ontwikkelen bij het wegvallen van derogatie en in de financiële gevolgen hiervan. Met de gegevens uit deze praktijktoets zijn simulatieberekeningen uitgevoerd met een bedrijfsbegrotingsprogramma zodat resultaten beter te vertalen zijn naar andere bedrijven. De verkenning levert het volgende op over de gevolgen van de afbouw van de derogatie: • Het bedrijfsareaal blijft op de meeste bedrijven naar verwachting gelijk en zal slechts toenemen als er grond beschikbaar is. Er wordt gestreefd naar meer grondruil met akkerbouwers, maar de mogelijkheden daartoe zijn regionaal verschillend. • Bijna de helft van bevraagden voorzien een gelijkblijvende omvang van de veestapel op het bedrijf. Een derde voorziet een afname van de veestapel en 17% voorziet een toename. De diverse verwachtingen zijn te verklaren doordat enerzijds het economisch optimum bij hoge mestafzetkosten bij minder vee kan liggen (minder productieve dieren afvoeren) en anderzijds er een beweging is om meerkosten van mestafvoer op te vangen door meer melkinkomsten. • De beweidingsduur zal afnemen om mest te verzamelen voor mestafvoer en gewasbemesting. Deze afname zal gedempt worden door stimulering van duurzaamheidsprogramma’s zoals die van zuivelafnemers en GLB. Sommigen voorzien dat de beweiding later in het voorjaar zal starten. • Ruim 80% van de bevraagden geeft aan op zoek te moeten gaan naar nieuwe afnemers van mest. • De meeste bevraagden voorzien een verschuiving in de periode van mestafvoer, deels vanwege de wensen van de afnemende partij. Het afvoermoment wordt beïnvloed door het belang om mest beschikbaar te houden voor bemesting van de eigen gewassen en door het belang om rekening te houden met voorkeuren van de afnemer met het oog op de mestafzetkosten. Voldoende mestopslagcapaciteit op het bedrijf maakt het mogelijk om hierin te optimaliseren. Bijna de helft van de bevraagden voorziet dat de mestopslagcapaciteit zal toenemen. • Bijna de helft van de bevraagden ziet mogelijkheden om de mestplaatsing op peil te houden zonder meer areaal te hoeven verwerven, terwijl ook bijna een derde dit niet voor zich ziet. Als mogelijkheden worden genoemd: nog scherper voeren op BEX, inzetten op het verwerken van mest en minder jongvee aanhouden of stoppen met jongvee op het bedrijf. • Als mest op het bedrijf verwerkt kan worden (bijvoorbeeld door meststrippen) zodat het hieruit voorkomende concentraat als vloeibare kunstmest in de kunstmestruimte geplaatst kan worden, (RENURE) dan zou driekwart daarop in willen zetten. Iets meer dan 22% weet dit nog niet en laat dit afhangen van de ontwikkeling van de prijs voor mestafzet en van de kosten van de mestverwerking. • Er is een brede verwachting dat het bemestingsniveau (kunstmest en dierlijke mest samen) zal afnemen. Bijna een kwart van de bevraagden geeft aan inzet van N-binding te voorzien als middel om het bemestingsniveau op peil te brengen. Meer dan een vijfde van de respondenten noemt beter benutten van nutriënten uit dierlijke mest als oplossing terwijl een nog iets hoger aandeel aangeeft ook meer kunstmestgebruik als noodzakelijk middel te zien. Nog 15% van de bevraagden geven aan een lager bemestingsniveau te willen accepteren, inclusief de daarmee corresponderende gewasopbrengsten. • Het aandeel bouwland neemt toe ten koste van (blijvend) grasland. De toename van het aandeel bouwland op het bedrijfsareaal vooral wordt ingevuld met mais, in mindere mate door andere voedergewassen en in een enkel geval door consumptiegewassen. Daarnaast neemt het aandeel van het totale grasland dat wordt gebruikt als kruidenrijk grasland toe. • Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal naar verwachting toenemen doordat meer mais geteeld wordt ten koste van gras en door toename van droogtegevoeligheid met meer onkruiddruk tot gevolg. • Het aandeel mais in het rantsoen neemt toe ten opzichte gras en het aandeel kuilgras neemt toe ten koste van weidegras. Bijna 60% verwacht dat eiwitrijker krachtvoer nodig is omdat de eiwitopbrengst van gras zal afnemen. 28% verwacht geen wijzigingen in de krachtvoersamenstelling. • Over praktisch de gehele linie voorzien bevraagden een stijging van de bedrijfskosten door afbouw van de derogatie. Kwantitatieve schattingen variëren van 20 tot 50K euro aan meerkosten voor mestafzet en compenserende kunstmestaankoop. Een adviseur berekent een kostenstijging van 3 euroct/kg melk. De simulatie op basis van de pilot laat zien dat door het vervallen van de derogatie het inkomen op het zandbedrijf met meer dan 29K euro daalt voor 2023. Op het bedrijf met rivierklei, waar het bouwplan gelijk blijft, daalt het inkomen door vervallen van derogatie in 2023 met ruim 37K euro. Ten opzichte van derogatie zijn de belangrijkste veranderingen: • Extra kosten voor mestafvoer ruim 19K euro (zand en klei) • Extra voor aankoop van kunstmest 14K euro (zand) en 18K euro (klei) • Verlaging van de loonwerkkosten met 5,6K euro (zand) en 3,6K euro (klei).