Interview

Samenwerking met Chinese partners: ‘Een sterke band is essentieel’

Op academisch niveau samenwerken met China - één van de grootste en meest invloedrijke landen ter wereld - is hoogst interessant, maar roept soms ook vragen op. In deze zesdelige interviewserie ontdekken we hoe die samenwerking precies in elkaar zit en wat het Wageningen én Chinese partners oplevert. Deel één: Nico Heerink (65), hoogleraar Ontwikkelingseconomie, over het belang van onderling vertrouwen.

Waarom werk je samen met Chinese wetenschappers? 
“Omdat het een heel interessant land is vanuit het onderzoeksthema van onze leerstoelgroep: ontwikkelingseconomie. Na invoering van economische hervormingen en de ‘opendeurpolitiek’ (begin van buitenlandse handel, red.) in 1979 ontwikkelde China zich in rap tempo. In het Westen was eind jaren tachtig en begin jaren negentig nog vrij weinig bekend over deze hervormingen en hoe die van invloed waren op de afname van de armoede en het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, zoals land en water. Er was immers nog nauwelijks sprake van wetenschappelijke samenwerking. Toen China openging, waren we nieuwsgierig en met ons talloze andere wetenschappers wereldwijd.” 

Hoe kwam je daar binnen? 
“Dat gebeurde eigenlijk bij toeval. In 1993 kregen we een brief van Futian Qu, een jonge medewerker van de Nanjing Agricultural University (duizend kilometer ten zuiden van Beijing, red.), die ons vroeg of hij een jaar naar Wageningen mocht komen om samen te werken op het gebied van de economie van duurzaam landgebruik. Hij had een aanbevelingsbrief van de rector bij zich, waarin stond dat Qu vooral veel moest leren van onze Westerse manier van onderwijs en onderzoek. Het was de eerste keer dat we een jonge Chinese onderzoeker over de vloer hadden. Ons onderzoek richtte zich tot die tijd voornamelijk op Afrika.”

“De samenwerking tussen Qu, Arie Kuyvenhoven – de toenmalige leerstoelhouder – en mij verliep soepel. In oktober 1995 zijn Arie en ik op bezoek geweest in Nanjing om plannen voor verdere samenwerking uit te werken. Tegelijkertijd kregen financiers – zoals de KNAW, NWO en de EU – steeds meer interesse in de samenwerking met partijen in China. Sinds 1997 hebben we zodoende verschillende grote, gezamenlijke onderwijs- en onderzoeksprojecten met het College of Land Management (onderdeel van de universiteit, red.) in Nanjing uitgevoerd. Bovendien maakte Qu snel carrière in China – eerst binnen de universiteit, en daarna bij verschillende lokale overheden – waardoor we onze onderzoeksactiviteiten konden uitbreiden en beleidsmakers konden bereiken met onze resultaten.” 

De toegangsweg naar Shangzhu Village, in 2018 en 2000, laat de snelle ontwikkeling van het Chinese platteland zien. Foto's: Nico Heerink.
De toegangsweg naar Shangzhu Village, in 2018 en 2000, laat de snelle ontwikkeling van het Chinese platteland zien. Foto's: Nico Heerink.

Hadden jullie argwaan toen Qu in 1993 arriveerde: hij kwam immers uit een communistische staat? 
“Nee. Wij zagen in dat wij veel van hem konden leren en hij van ons. Door met elkaar samen te werken hoopten we een nuttige bijdrage te kunnen leveren aan duurzaam landgebruik en armoedebestrijding op het Chinese platteland. Arie en ik konden heel open met Qu over allerlei zaken praten, ook als die niets met ons werk te maken hadden, en hebben daar een levenslange vriendschap met hem aan overgehouden.”

Hoe anders was/is de Chinese wetenschap? 
“Futian Qu was een van de eersten van de jongere generatie onderzoekers. De oudere generatie – van vóór de opendeurpolitiek – sprak nauwelijks Engels en las weinig internationale publicaties. In het onderwijs lag de focus vooral op het kopiëren van feitenkennis van je leermeester. Veel onderzoekers waren gewend om gegevens op te vragen bij de lokale overheid, niet zoals wij om op pad te gaan en de bevolking te ondervragen over bijvoorbeeld hun landgebruik. Dat is nu wel anders.”

Onderzoek in China levert kennis op die we ook in samenwerking met andere ontwikkelingslanden kunnen toepassen

“Maar nog steeds besteden we hier in Wageningen bij Chinese promovendi en gastmedewerkers – zo’n zes tot acht per jaar – veel aandacht aan zelf kritisch nadenken en bepalen wat jijzélf wilt onderzoeken – zonder je daarin puur te laten leiden door je supervisor.”

Voor ons staat wetenschap gelijk aan kritisch nadenken. In dat licht: zijn Chinese onderzoeksresultaten wel betrouwbaar? 
“Ja, de resultaten van ons gezamenlijk onderzoek zijn dat zeker. Chinese wetenschappers zijn over het algemeen heel nauwkeurig en gedreven. Wij werken bovendien voornamelijk samen met onderzoekers die hier zijn gepromoveerd en dus meer getraind zijn in een kritische blik. Maar eerlijk is eerlijk: er zijn risico’s. Zo zijn sommige Chinezen – met name jonge mensen - geneigd om vast te houden aan de verwachtte onderzoeksuitkomst. Ik probeer hen bij te brengen dat het juist interessant is als er níét uitkomt wat je vooraf denkt: dat levert vaak nieuwe inzichten op.” 

Het eerste college dat Nico Heerink gaf in Nanjing in 1995, links Futian Qu. Foto: Nico Heerink.
Het eerste college dat Nico Heerink gaf in Nanjing in 1995, links Futian Qu. Foto: Nico Heerink.

Kleven er nog meer risico’s aan de samenwerking tussen WUR en Chinese partners? Ingrid d’Hooghe van Leiden Asia Centre zei onlangs dat de kwaliteit van onderzoek in het geding is, omdat China steeds meer wetenschappers weigert die gevoelige onderwerpen aansnijden. 
“In ons geval hebben we niet zozeer te maken met gevoelige onderwerpen. We nemen geen persvrijheid en mensenrechten onder de loep, of de positie van minderheden.” 

Is dat niet naïef? 
“We proberen zo veel mogelijk buiten de lopende discussies te blijven, zeker als die irrelevant zijn voor ons eigen onderzoek. Zo moeten Chinese onderzoekers de formele Chinese landsgrenzen aanhouden als ze kaarten van het land opnemen in hun publicaties. Sommige grenzen worden betwist door andere landen, zoals die in de Zuid-Chinese Zee.”

We werken samen met onderzoekers die hier zijn gepromoveerd en dus meer getraind zijn in een kritische blik

“Maar omdat de precieze locaties van die grenzen niets te maken hebben met de inhoud van onze artikelen, nemen we geen betwiste grenzen op. Anderzijds hebben we op verzoek van onze Chinese collega’s wel een aantal jaren geleden een drukproef van een artikel aangepast omdat Taiwan niet stond afgebeeld op de kaart van China.” 

Ga je dan te ver mee in de politieke discussie over Taiwan? 
“De Nederlandse overheid erkent het One-China principe (er is maar één soevereine Chinese staat, inclusief Taiwan), dus het is niet aan ons als wetenschappers om daar een standpunt over in te nemen. Uiteindelijk willen we dat onze onderzoeksresultaten – over duurzaam landgebruik en armoedebestrijding op het platteland – overeind blijven zonder inmenging van wie dan ook. Dat lukt: niet voor niets worden we gepubliceerd in gerenommeerde internationale tijdschriften.”

Hoe weet je zeker dat de overheid geen invloed heeft op de onderzoeksresultaten? 
“Het contact met de wetenschappers van het College of Land Management in Nanjing gaat inmiddels bijna dertig jaar terug. Omdat we Qu al heel lang kennen en vier van zijn collega’s bij ons in Wageningen zijn gepromoveerd, hebben we veel wederzijds begrip en een betrouwbare relatie op kunnen bouwen. Daar komt bij dat onze Chinese collega’s deel uitmaken van adviesorganen op provinciaal en landelijk niveau, waardoor we zien dat onze papers inclusief beleidsadviezen worden opgepakt door de overheid. Het werkt dus niet alleen top-down. En óók als we minder positieve resultaten presenteren over bijvoorbeeld landdegradatie, watervervuiling of illegale landtransacties bij stadsuitbreidingen, zijn we vrij om dat te benoemen en onder de aandacht te brengen bij lokale beleidsmakers.” 

Nico Heerink op bezoek bij Qu thuis in 1995. Foto: Nico Heerink
Nico Heerink op bezoek bij Qu thuis in 1995. Foto: Nico Heerink

Je zegt dat je je vrij kunt bewegen in China, maar is dat wel echt zo? 
“Niet altijd, daarover maak ik me geen illusies. Ik heb er van 2004 tot 2007 gewoond. Toen ik in 2005 met een Wereldbankdelegatie op bezoek was in een dorpje en even van de groep wegliep, werd ik meteen door iemand gevolgd op zo’n twintig meter afstand. Wie daarachter zat weet ik niet precies, kan ook een argwanend dorpshoofd zijn geweest. In het algemeen merk je dat de laatste jaren de controle vanuit de overheid groter is geworden. Toch hebben we daar tot nu toe weinig last van. Ons voordeel is dat onze Chinese collega’s ter plekke het belang van een wetenschappelijke aanpak kunnen uitleggen aan dorpsleiders en lokale overheden. Soms willen dorpsleiders voor ons bepalen welke huishoudens we te spreken krijgen, om zo een goede indruk te maken. Maar dankzij onze Chinese collega's – die dan het belang van een aselecte steekproef ter plekke benadrukken - hebben we veel vrijheid van beweging in ons veldonderzoek.” 

Onafhankelijk onderzoek in China staat of valt dus met goede contacten. Durf je wel met andere universiteiten samen te werken? 
“Zeker. Ik was van 2012 tot 2016 gasthoogleraar aan de Zhejiang University in Hangzhou en heb samengewerkt met onder meer de Northwest Agriculture and Forestry University in Yangling, de Chinese Academy of Agricultural Sciences en de China Agricultural University in Beijing. Maar de historische band met het College in Nanjing is zo sterk dat die samenwerking het vruchtbaarst is.” 

Ontmoeting met de leiders van het College of Land Management (onderdeel van Nanjing Agricultural University), oktober 1995.
Ontmoeting met de leiders van het College of Land Management (onderdeel van Nanjing Agricultural University), oktober 1995.

Wat levert het WUR eigenlijk op?
“China is volgens de officiële classificatie inmiddels een ontwikkelingsland ‘hoger middeninkomen', terwijl begin jaren tachtig vrijwel de gehele bevolking onder de armoedegrens leefde. Dat proces hebben we van dichtbij gezien en kunnen onderzoeken. De inbreng vanuit Nanjing is cruciaal gebleken: zij hebben kennis over nationaal en lokaal beleid, over de lopende discussies en ze hebben toegang tot Chinese literatuur en databestanden. Bovendien zijn ze verantwoordelijk voor de uitvoering van het veldwerk. Al met al heeft de samenwerking ons belangrijke kennis opgeleverd over ontwikkeling en armoedebestrijding op het platteland. Die lessen kunnen we toepassen in de samenwerking met ontwikkelingslanden op andere plekken in de wereld, Afrika bijvoorbeeld.” 

Welke lessen dan precies? 
“We weten uit China hoe belangrijk het is dat alle families een eigen stukje land – hoe klein ook – hebben: voor eigen consumptie en waarop ze kunnen terugvallen als ze een baan buiten de landbouw verliezen. Daarnaast leert China ons hoe essentieel het is om op het platteland de ‘niet-landbouwsector’ te ontwikkelen. Denk aan de productie van landbouwwerktuigen en bouwmateriaal en de lokale verwerking van landbouwproducten. Dit draagt bij aan de verdere groei van de landbouwsector én zorgt voor nieuwe werkgelegenheid.”

Les aan studenten: schrijf nooit: de Chinese overheid moet

“Grootschalige investeringen in de infrastructuur op het platteland hebben vervolgens bijgedragen aan verdere groei binnen en buiten de landbouw. Ook is gebleken hoe belangrijk het is om nieuw beleid eerst op kleine schaal uit te testen met pilotprojecten, voordat het op grotere schaal wordt ingevoerd. Zo’n pragmatische aanpak is sowieso een betere manier om beleid te wijzigen in ontwikkelingslanden dan drastische hervormingen gebaseerd op Westerse economische theorie van marktwerking, zoals gebeurde in de jaren tachtig en negentig in Afrika, Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie. Dat leverde flinke stagnatie in de landbouw en meer armoede op het platteland op.”

Nico Heerink en Futian Qu voor Nanjing Agricultural University in 1995. Foto: Nico Heerink
Nico Heerink en Futian Qu voor Nanjing Agricultural University in 1995. Foto: Nico Heerink

Je vertelde net dat de controle vanuit de Chinese overheid steeds sterker wordt, merk je dat ook op academisch niveau?
“In zekere zin: de meeste Chinese collega’s zijn lid van de communistische partij en Chinese universiteiten worden verondersteld het gedachtengoed van de regering uit te dragen. Maar ik vind dat geen reden om Chinese partners uit te sluiten als wetenschappelijke samenwerkingspartner. Ik denk dat we daar niet zo rigide in moeten zijn, gelet op alle voordelen die beide kanten hebben bij samenwerking. We houden ons daarbij uiteraard aan de integriteitscode van WUR.”

“Er zijn de laatste jaren steeds meer mensen, politici, maar ook academici die zeggen: De Chinese overheid deugt niet én dat moet veranderen. Die belerende houding levert niets op. Na bijna dertig jaar ervaring weet ik – en dat druk ik mijn Wageningse studenten en promovendi op het hart – de toon van de boodschap is cruciaal. In beleidsaanbevelingen zet je nooit ‘de Chinese overheid moet’, maar ‘de overheid zou kunnen overwegen’. Zo laat je de autonomie intact, terwijl je hetzelfde zegt.”