
Longread
CropMix: motor voor transitie naar een agro-ecologische akkerbouw
Meer gewasdiverse systemen in de akkerbouw. Dit is in het kort het doel van CropMix, een vijfjarig onderzoeksproject van akkerbouwers, praktijkpartners en onderzoekers. Door met elkaar te leren en samen barrières weg te nemen, brengen zij beweging in de transitie naar een agro-ecologische akkerbouw.
In CropMix wordt gewasdiversiteit gezien als stap in de transitie naar een duurzame akkerbouw. Strokenteelt, het telen van verschillende gewassen in smalle stroken naast elkaar, is daarin een mogelijke toepassing. Het project wordt gefinancierd vanuit NWO’s Nationale Wetenschapsagenda, waarop verduurzaming van teeltsystemen een van de agendapunten is die burgers hebben ingebracht. Het onderzoek van CropMix bestaat uit drie werkpakketten. In werkpakket 1 staat ecologisch en agronomisch onderzoek centraal; er wordt onder meer gekeken naar boven- en ondergrondse gewasinteracties en de verschillen tussen monoteelt (een veld vol met hetzelfde gewas) en strokenteelt. Werkpakket 2 kijkt naar de economische en andere condities voor boeren om de switch te maken naar gewasdiverse systemen.
Transitie aanjagen
Werkpakket 3 richt zich op institutionele veranderingen (in regelgeving, cultuur en contracten bijvoorbeeld), die nodig zijn om transitiepaden rond strokenteelt in gang te zetten. Barbara van Mierlo, socioloog en universitair hoofddocent bij Wageningen University & Research, leidt dit deel: “Bij het ontwikkelen van het onderzoeksvoorstel hebben we goed nagedacht over hoe we de transitie daadwerkelijk kunnen aanjagen met alle deelnemers. We willen dus niet alleen maar meer kennis genereren, zoals onderzoekers gewend zijn te doen. Hoe zorg je dat onderzoekers en partners bereid zijn om samen actief te verkennen welke opties er zijn voor verandering en hoe knelpunten overwonnen kunnen worden? Dat kost tijd. Mensen moeten elkaar leren kennen en gaan vertrouwen en elkaars bijdrage leren waarderen.”
Het plan was daarom om living labs in te gaan richten om in de praktijk gezamenlijk te experimenteren met mogelijke oplossingen. Bijvoorbeeld voor barrières die samenhangen met de huidige subsidieregelgeving voor akkerbouwers. Een leidend uitgangspunt bij de vormgeving van de living labs is om taken helder te beleggen en te zorgen voor een goed doordacht proces. De ondersteuning en begeleiding van de living labs is de primaire taak van twee coördinatoren. Het team van de actieonderzoekers in werkpakket 3 en deze coördinatoren ondersteunt het leren en veranderen op twee niveaus: in het consortium als geheel en in de living labs.
Om de living labs te laten slagen is het ook belangrijk om goed aan te sluiten bij de ervaringen en wensen van de deelnemers en tegelijkertijd alert te zijn op kansen voor de transitie die zich voordoen buiten het consortium. Een tweede principe is volgens Van Mierlo dan ook om diversiteit te creëren en te behouden. Dit gebeurt door meerdere living labs in te richten die aansluiten bij specifieke interesses van de deelnemers en die zich bovendien richten op verschillende toekomstbeelden voor strokenteelt.

Eerste zes living labs
Transitiekundige Luc van Veghel is een van de coördinatoren van deze living labs. Hij legt uit waar de living labs zich op richten: “Het idee achter de living labs is dat iets nieuws als strokenteelt door allerlei barrières niet snel op grote schaal toegepast wordt. Je komt er niet door alleen kennis te verzamelen over hoe het technisch werkt of wat de opbrengsten zijn.”
De eerste stap was om bij de 25 aangesloten akkerbouwers, maar ook bij provincies, ketenpartners, overheden, belangenorganisaties en natuur- en milieuorganisaties te inventariseren welke knelpunten er zijn. Dit leverde 20 issues op. In een eerste consortiumbijeenkomst zijn die aan alle partners voorgelegd. Daarna zijn de eerste living labs gestart rond zes thema’s die op de meeste belangstelling konden rekenen.
Je komt er niet door alleen kennis te verzamelen over hoe het technisch werkt of wat de opbrengsten zijn. Je moet ook barrières wegnemen
De deelnemers beleggen grofweg eens in de drie, vier maanden een bijeenkomst om de voortgang te bespreken en af te spreken wie wat gaat doen. Van Veghel ziet dat er grofweg twee typen activiteiten zijn: “Er liggen best wel wat kennisvragen aan de basis. Om die te beantwoorden, zetten we soms studenten in. Zo werken mbo-studenten van het Terra MBO aan een prototype voor een beregeningsinstallatie speciaal voor strokenteelt. Bij de HAS Green Academy ligt er nu een opdracht om de ketenrisico’s van strokenteelt in kaart te brengen. Daarnaast is er aandacht voor institutionele barrières. Zo heeft een masterstudent van de WUR aanbevelingen gedaan om de administratieve lasten van RVO te verlichten.”
Van Veghel merkt dat deelnemers aan de living labs graag willen werken aan gedeelde oplossingen: “Deels komt dat door de opzet: we werken vanuit de vragen die de deelnemers zelf hebben. Tegelijkertijd zijn er ook situaties waarbij partijen wel zeggen dat ze iets anders willen, maar dat zij niet kunnen door systeembelemmeringen. Wat logisch is, anders zou een systeemverandering niet zo moeilijk zijn. Maar dat er samen over gepraat wordt, is wel de eerste noodzakelijke stap om die belemmeringen weg te nemen.”
Kool, venkel, tijm
In Noord-Oost Groningen omarmt akkerbouwer Gert Noordhoff strokenteelt sinds 2016. Het open gebied waar hij zijn bedrijf heeft, is waardevol voor vogelsoorten die daar afhankelijk van zijn, zoals de veldleeuwerik, de graspieper en de grauwe kiekendief. Op de klei waar ooit het water van de Dollard stroomde, teelt hij op langgerekte percelen verschillende gewassen in rotatie naast elkaar. Koolsoorten – witte kool, rodekool en spitskool - zijn volgens hem bij uitstek geschikt voor biologische strokenteelt: “De ziektedruk van koolsoorten in monoteelt is relatief hoog. In stroken is die veel lager.” Afhankelijk van de vraag uit de markt voegt Noordhoff andere gewassen, zoals venkel, toe aan zijn gewasmix. En hij experimenteert met kruiden in stroken, zoals tijm.

Noordhoff sloot zich aan bij het living lab waarin gezocht wordt naar een oplossing voor het beregeningsprobleem bij strokenteelt. “Daar moeten we echt mee aan de slag, benadrukt hij. “Als wij eind mei, begin juni een strook met groentegewassen in de grond zetten, dan hebben die een heleboel water nodig. Maar dat geldt niet voor de graanstrook ernaast. Om strokenteelt goed toe te kunnen passen, heb je een aangepaste beregeningsmachine nodig die stroken van drie meter breed aankan, zonder dat andere stroken kapot worden gereden of onnodig worden beregend.”
Hij hoopt dat het prototype dat wordt ontwikkeld, uiteindelijk zijn weg vindt naar de markt. Naast deelname aan het living lab bezoekt hij de telersbijeenkomsten van CropMix: “We treffen elkaar dan om de meetresultaten van proeven op onze percelen onderling te vergelijken. Daarnaast worden er interessante bezoeken georganiseerd, zoals aan een zaadveredelingsbedrijf en een bijeenkomst over regeneratieve landbouw. Voor mij zijn deze bezoeken heel waardevol.”
Laten we het stap voor stap doen; dat is misschien wel het beste tempo om het systeem in beweging te krijgen
Wat het project hem tot nu toe heeft geleerd? “Het fijne aan CropMix is dat het onderbuikgevoelens weerlegt, zoals de gedachte dat strokenteelt niet zou werken. Ik heb zeker niet de illusie dat heel Nederland nu gaat overstappen op strokenteelt of andere vormen van gewasdiverse akkerbouw. Wel hoop ik dat we met de partijen binnen CropMix samen volgende stappen te kunnen zetten. Laten we het stap voor stap doen; dat is misschien wel het beste tempo om het systeem in beweging te krijgen.”
“Positieve verhalen nodig”
Bodemonderzoeker Thea van Beers van inkoopcoöperatie Agrifirm vermoedt dat de meeste akkerbouwers strokenteelt nu nog niet als optie overwegen. Toch vindt ze dat gewasdiversiteit, of het nu door strokenteelt of bijvoorbeeld door ruime rotatie gebeurt, een kans verdient in de Nederlandse akkerbouw. “Voordat gangbare telers belangstelling gaan krijgen voor strokenteelt, hebben zij positieve verhalen nodig over wat zij daarmee kunnen.”
Voordat gangbare telers belangstelling gaan krijgen voor strokenteelt, hebben zij positieve verhalen nodig
Eén van de living labs richt zich daarom op het bundelen en delen van kennis over strokenteelt waarmee erfbetredende adviseurs handreikingen kunnen bieden aan boeren die overwegen over te stappen naar gemengde teeltsystemen. Van Beers: “We maken een aantal factsheets waarmee telers inspiratie kunnen opdoen en kunnen kijken of strokenteelt bij hen past. We geven daarin ook aan welke puzzelstukken nog gelegd moeten worden.” Ze vermoedt dat strokenteelt niet altijd dé oplossing kan zijn: “In CropMix wordt veel ecologisch veldonderzoek gedaan. Ik kan me voorstellen dat we aan het eind van het project met elkaar de conclusie trekken dat strokenteelt gunstig kan zijn voor bepaalde gewascombinaties. Voor een gewas als ui ziet het ernaar uit dat strokenteelt niet zo gunstig is. De schimmelziekte valse meeldauw gedijt bijvoorbeeld goed bij vochtige omstandigheden. Uien in open veld waaien sneller droog dan als ze beschut in een strook tussen andere gewassen liggen.”
Actie-onderzoek
De sterke focus op actieonderzoek maakt CropMix volgens Van Mierlo tot een bijzonder project: “Als actieonderzoekers kijken we hoe we voor een vruchtbaar leerproces kunnen zorgen dat tot nieuwe acties leidt. Het is een iteratief proces waarin nieuwe ideeën kunnen ontstaan om uit te proberen. En dan is het elke keer weer de vraag wat de sector eraan heeft, of we misschien nog iets anders kunnen doen en welke rollen deelnemers voor zichzelf weggelegd zien.”
Ik verwacht dat er een grondiger beeld ontstaat van wat strokenteelt kan betekenen als opstap in de transitie naar een agro-ecologische akkerbouw. En dat we samen nieuwe werkelijkheden creëren
Ze ziet voor zich dat er in de loop van de tijd nieuwe living labs ontstaan om andere barrières op weg naar een agro-ecologische akkerbouw weg te nemen. Waar beoogde partners voor aanvang van het project nog wat aarzelend waren, zien de projectmanagers dat er nu veel meer belangstelling voor is. Van Mierlo hoopt dan ook dat gemengde gewassystemen die de biodiversiteit op de velden bevorderen, zich via CropMix en aanverwante projecten als een olievlek verspreiden: “We merken dat agenda’s zich openen en dat enkele deelnemers daadwerkelijk nieuwe dingen gaan doen. Het zou mooi zijn als ook andere partijen zich aansluiten, omdat ze zien: dit is ook iets voor ons. Dat overheden mogelijkheden gaan scheppen en dat de tussenhandel en de logistiek zich mee-ontwikkelt. En ik verwacht dat er een grondiger beeld ontstaat van wat strokenteelt kan betekenen als opstap in de transitie naar een agro-ecologische akkerbouw. En dat we samen nieuwe werkelijkheden creëren.”