7.1 Sectorresultaten
Met 26,5 miljard euro was de brutoproductiewaarde van de land- en tuinbouw in Nederland in 2012 ruim 4% hoger dan in 2011 (tabel 7.1). De groei kwam, evenals in 2011, vooral tot stand door hogere prijzen over vrijwel de gehele linie. Het productievolume bleef vrijwel gelijk aan dat van het voorgaande jaar. Alleen in de rundveehouderij was er een lichte toename, terwijl dit de enige sector was waar de prijzen onder het niveau van 2011 lagen. De lagere prijs kwam volledig voor rekening van de melkprijs die daalde met circa 6%. De prijzen in de intensieve veehouderij lagen fors boven die van 2011, vooral door een explosie van de eierprijs, maar ook de prijs van varkens ging sterk omhoog (zie figuur 7.1). De veehouderij neemt in totaal bijna 40% van de productiewaarde voor haar rekening; de tuinbouw volgt daarna met 36%. Het aandeel van de akkerbouw (ruim 12%) neemt in vergelijking met 2011 iets toe door de hogere prijzen van granen en aardappelen. In de overige landbouw, goed voor de resterende 12%, gaat het vooral om agrarische dienstverlening.
De waarde van de aangekochte goederen en diensten nam, zowel door verbetering van de ruilvoet als door een stijging van de productiviteit, minder sterk toe dan de productiewaarde. De prijzen van veevoer stegen opnieuw na de forse toename in 2011; vooral aangekocht mengvoeder werd duurder. De prijsstijging van de overige productiemiddelen, waaronder energie, bleef op of onder de 3%. Dat komt mede omdat een groot aantal kostenposten bestaat uit diensten die grotendeels de inflatie volgen; die bleef in 2012 ook net onder de 3%, ondanks de extra toename als gevolg van de btw-verhoging in oktober.
De bruto toegevoegde waarde nam door deze ontwikkelingen met bijna 8% toe ten opzichte van 2011. Omdat zowel de afschrijvingen als de subsidies vrijwel gelijk bleven, ging de netto toegevoegde waarde met ruim 12% omhoog tot 5,8 miljard euro. Door een vermindering van het aantal arbeidskrachten in de land- en tuinbouw daalden de betaalde loonkosten, waardoor ook het totaal aan betaalde factorkosten (loon, rente en pacht) verder daalde. Het resterend inkomen nam daardoor met meer dan 40% toe tot 2,3 miljard euro; het hoogste niveau van de laatste vijf jaar.
Het Nederlandse inkomen in EU-perspectief
De netto toegevoegde waarde per arbeidskracht bedroeg in 2012 in Nederland ruim 34.100 euro, een toename van bijna 16% ten opzichte van 2011. Weliswaar is dit een berekend bedrag, maar omdat het systeem van de landbouwrekeningen overal in de Europese Unie vergelijkbaar is, kan er een vergelijking gemaakt worden met andere landen. Qua niveau liggen de inkomens in Nederland ongeveer in de middenmoot van de EU-15, in de buurt van de Franse en Duitse boeren (figuur 7.2). In de EU-27 nam de netto toegevoegde waarde per arbeidskracht in 2012 met iets meer dan 1% toe tot gemiddeld 14.300 euro. Er is echter een groot verschil tussen de inkomens in de oude EU-15 (23.700 euro) en in de twaalf nieuwe lidstaten (4.900 euro).
Opvallend is het herstel van de Deense inkomens in 2010 en het hoge niveau dat daarna gehandhaafd is. In Denemarken draagt de productie van graan, varkensvlees en melk voor bijna 60% bij aan de totale productiewaarde. Juist deze producten hadden de laatste jaren een goede prijs. De tuinbouw, met sterk schommelende prijzen, is in Denemarken nauwelijks van belang en daardoor hebben ook de hoge energieprijzen (slechts 6% van de kosten), geen negatieve invloed op de inkomens. De inkomens in Nederland en Belgiƫ daalden in 2011, in 2012 volgde een herstel. De daling in 2011 ontstond vooral door een relatief ongunstige verhouding tussen productiewaarde en waarde van aangekochte goederen en diensten. Waar het verschil in ontwikkeling in de andere lidstaten vrij gering was, was er in Belgiƫ en Nederland een fors verschil. Dit kwam vooral door een lagere productiewaarde in de plantaardige sector en dan met name die van de tuinbouw, die in beide landen een relatief groot aandeel heeft.