
Uitgave
Agroklimaatkalender
In de klimaatkalender is de confrontatie van gewas/dier en klimaat uitgewerkt en is een inschatting gemaakt van het klimaatafhankelijke effect (schade of voordeel) van een teelt, gegeven een klimaat. Hieronder worden de verschillende elementen die nodig zijn om te komen tot de agro-klimaatkalender in meer detail beschreven.
In de Agroklimaatkalender is de eerste stap het bepalen van de gewas en diergroepen die in de analyse meegenomen dienen te worden. De tweede stap is het verkrijgen van relevante klimaatdata. De toekomstige klimaatdata is gegenereerd op basis van de KNMI’06 klimaatscenario’s (van den Hurk et al., 2006). Deze twee ingrediënten vormen het fundament van de derde stap waarin een klimaatkalender is samengesteld.
Keuze gewassen
De gewassen en dieren zijn gekozen op basis van een quick scan van de huidige situatie in Noord Nederland. Hierbij zijn vier criteria gehanteerd: huidig areaal van het gewas, economische waarde van het gewas of dier, type (voedsel, voer, sier, energie) en type sector (akkerbouw, veehouderij, tuinbouw). Er is gebruikt gemaakt van het bestand Geografische Informatie Agrarische Bedrijven (GIAB, 2006). Wij hebben gebruik gemaakt van de arealen (ha) (CBS, 2009), de berekende Nederlandse grootte-eenheden per hectare (NGE/ha) in 2006 om tot een eerste selectie te komen van gewassen. Gewassen in Noord-Nederland zijn gesorteerd op volgorde van omvang in ha en van NGE/ha. Gewassen die veel voorkomen, of die een hoge NGE/ha realiseren, zijn meegenomen in de analyse. Om de locatie aan te geven waar die gewassen geteeld worden, is BRP (Basis Registratie Percelen) gebruikt. Omdat gewassen op akkerbouwbedrijven in rotatie geteeld worden, zijn de BRP gegevens van 3 opeenvolgende jaren gebruikt om een beeld te krijgen waar een gewas voorkomt.
Naast de de selectie van reeds geteelde gewassen is ook gezocht naar gewassen die nu nog niet of nauwelijks in Nederland voorkomen maar waar eventueel wel perspectief voor zou zijn. Hiervoor is gekeken in Eurostat welke gewassen nu in (Noord-)Frankrijk geteeld worden die mogelijk potentie krijgen in Nederland. Dat heeft ertoe geleid dat zonnebloem, artisjok en druif zijn opgenomen in de gewaslijst.
De definitieve lijst (zie tabel) is in overleg met de stuurgroep vastgesteld.
Gewas/Dier | Areaal (ha)* | Economische waarde (NGE/ha)** | Type | Sector |
Pootaardappel | 36500 | 3.08 | Voedsel | Akkerbouw |
Zetmeetaardappel | 46000 | 1.18 | Voedsel | Akkerbouw |
Consumptieaardappel | 69300 | 1.44 (de Groot and ) 1.88 (klei) | Voedsel | Akkerbouw |
Wintertarwe | 140600 | 0.84 | Voedsel | Akkerbouw |
Suikerbiet | 72200 | 1.76 | Voedsel | Akkerbouw |
Lelie | 4970 | 23.14 (bol) | Sier | Bollen |
Riet | niet in cbs | n.b. | Energie | Akkerbouw |
Peen | 5290 (winterpeen) | Voedsel | Groenteteelt | |
Koolzaad | 2470 | 0.64 (winter en zomer) | Energie | Akkerbouw |
Zaaiui | 20300 | 2.33 | Voedsel | Groenteteelt |
Zonnebloem | 400 | 0.78 (snijbloem) | Energie | Akkerbouw |
Druif | 140 | 10.36 (wijnbouw) | Voedsel | Fruitteelt |
Gras | 3890200 | 0.90 | Voer | Melkveehouderij |
Artisjok | - | Voedsel | Groenteteelt | |
Tomaat | 1480 (2007) | 1.66 (losse tomaten) 1.86 (trostomaat) | Voedsel | Groenteteelt/Glas |
Kers | 670 | 9.36 (pit en steenvruchten) | Voedsel | Fruitteelt |
Melkkoeien | Voedsel | Melkveehouderij | ||
Scharrelvarkens | Voedsel | Varkenshouderij |
Klimaatfactoren
Elk gewas en dier heeft zijn eigen gevoeligheden en optimum wat betreft groeiomstandigheden (bodem en klimaat). Ook zijn de drempelwaarden waarbij schade optreedt per gewas en dier specifiek, verder is rekening gehouden met de groeistadia van het gewas, zaailingen hebben immers andere drempelwaarden dan bloeiende of afrijpende gewassen. Op basis van literatuur, expertkennis en praktijkkennis zijn zo per gewas voor de verschillende groeistadia kritieke klimaatfactoren geïdentificeerd. Eventuele schade is geschat en uitgedrukt als % oogstreductie of een kwaliteitsvermindering.
Klimaatscenario’s en klimaatdata
Bij de uitwerking van de klimaatfactoren zijn we uitgegaan van dezelfde klimaatscenario’s als in de voorstudie (Hermans et al., 2008). Het W+ -scenario is overeenkomstig het A1 scenario een toekomstige wereld van zeer snelle economische groei en een snelle invoering van nieuwe, efficiëntere technologieën beschrijft. Ondanks nieuwe technologie zal de uitstoot van CO2 in dit scenario het grootste zijn waardoor de temperatuur in het W+ scenario het hardste stijgt (zie figuur). De wereldbevolking bereikt in het midden van de 21e eeuw een piek en neemt daarna geleidelijk af. Het G+ scenario’s is overeenkomstig het B2 scenario, dit traject concentreert zich op duurzame ontwikkeling binnen Europese regio's. De koppeling tussen de A1 en W+ en G en B2 scenario’s is beschreven in Van den Hurk et al (2006)
Vergeleken met A1 vertoont de wereld van B2 minder snelle en meer diverse technologische ontwikkelingen en minder economische groei. Door de verminderde economische groei zal de uitstoot van CO2 lager liggen dan in het W+ scenario’s. De bevolkingsgroei gaat door, maar in een lager tempo dan in traject A1.

Elk scenario is verdeeld in tijdvakken van 30 jaar waarbinnen de weersgegevens temperatuur, neerslag en verdamping op dagbasis zijn aangegeven. Hagelbuien worden niet weergegeven in de dataset met weersgegevens op dagbasis. Wind is op dagbasis wel meegenomen, maar dat betekent dat windstoten met een hogere temporele resolutie niet in de dataset aanwezig zijn. Voor dit onderzoek zijn de tijdvensters 2040 en 2100 gebruikt (zie Tabel). De keuze van deze tijdvensters sluit aan bij eerder uitgevoerde WLO scenariostudies (Janssen, 2006). Omdat de tijdsvensters aansluiten is veel informatie van de WLO studie (demografie, autonome ontwikkelingen, etc.) toepasbaar voor de studie naar landbouw en klimaat in Noord-Nederland. Bij de berekeningen is gebruikt gemaakt van de gegevens van station Eelde (Groningen) als maatgevend voor het klimaat in Noord-Nederland waarbij geen rekening is gehouden met regionale verschillen (zoals van de zee-invloed).
Tijdvenster | Bijbehorende tijdreeks KNMI |
Klimaat 1990 | 1976 – 2005 |
Klimaat 2040 | 2026 – 2055 |
Klimaat 2100 | 2086 – 2115 |
De Klimaatkalender
Per gewas zijn de klimaatdata voor ieder tijdvenster en de specifieke factoren naast elkaar gelegd om de impact van klimaatverandering te schatten: de klimaatkalender. Niet alle klimaatfactoren hebben een even solide basis in de wetenschap. Sommige drempelwaarden zijn terug te vinden in de literatuur andere zijn gebaseerd op expertkennis en praktijkkennis. De verschillende bronnen zijn aangegeven, maar er is verder geen waardeoordeel gegeven.
Iedere kalender begint met een algemene beschrijving van het gewas of dier. Het economisch belang en het ruimtebeslag worden kort aangegeven. Voor gewassen die nu nog niet in Nederland geteeld worden, is indien mogelijk op een kaart aangegeven waar de bodem geschikt is voor de teelt van die gewassen. De kern van de kalender is echter het effect van klimaat op de teelt waarbij zowel indirecte (bv. ziekten & plagen, verzilting) en directe factoren (bv. hittegolf, vorst) zijn meegenomen.
Na een korte beschrijving van de relevante ziekten en plagen en de relatie met klimaat worden de belangrijkste activiteiten of teeltmomenten op maandbasis en de belangrijkste beperkingen voor de teelt gepresenteerd.
Op basis van literatuur, historische gegevens en expert kennis is vervolgens de opbrengsderving geschat (zie Tabel). Deze opbrengstderving kan het gevolg van zijn van een lagere fysieke oogst, kwaliteitsverlies of een combinatie van deze twee. De schatting van opbrengstderving is nodig om later de rendabiliteit van een adaptatiemaatregel (De Wit et al, 2009) of adaptatiepakket te kunnen bepalen.
Nadat de relevante klimaatfactoren zijn vastgesteld is het zaak te inventariseren met welke frequentie deze voorkomen in de geselecteerde tijdvensters. Voor ieder tijdvenster (1990, 2040 en 2100) is gekeken hoe vaak een bepaalde klimaatfactor per maand voorkomt.
De frequenties van klimaatfactoren over de referentieperiode rond 1990 (1976-2005) worden gebruikt oor de vergelijking met de toekomstige situaties. Voor de tijdvensters 2040 en 2100 is de verandering van de frequentie voor beide klimaatscenario’s (G+ en W+) t.o.v. 1990 in een tabel weergegeven. Hier is dus in één oogopslag te zien of een bepaalde klimaatfactor toe of afneemt. Iedere kalender sluit af met een korte beschrijving van de bevindingen en de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst.
Bronnen
- De Wit, J., Swart, D., Luijendijk, E., 2009. Klimaat en landbouw Noord-Nederland: nu, in 2040 en 2100. Fase 2: overzicht relevante klimaatfactoren, impact schade van 15 landbouwgewassen en 2 diersoorten en mogelijke adaptatiemaatregelen, Houten. (3,82 mb)
- Schaap, B., Blom-Zandstra, G., Geijzendorffer, I., Hermans, T., Smidt, R., Verhagen, A., 2009. Klimaat en landbouw Noord-Nederland. Rapportage van fase 2. Plant Research International & Alterra, Wageningen UR, Wageningen. (704,04 kb)