Nieuws

Wageningen Food Safety Research: de nieuwe naam went snel

article_published_on_label
24 februari 2021

Rikilt was tot 1 juni 2019 het enige onderzoeksinstituut uit de WUR-familie dat nog zijn oude naam had behouden. Na de fusie met het Laboratorium voor Voeder- en Voedselveiligheid van de NVWA heet het instituut Wageningen Food Safety Research. Die naam is al aardig ingeburgerd, merkt directeur Robert van Gorcom.

“Omdat we al jaren naar deze fusie toewerkten, hebben we de naam Rikilt al die tijd nog aangehouden. In mijn e-mailhandtekening heb ik nog staan dat onze naam veranderd is in Wageningen Food Safety Research, maar die regel kan ik inmiddels wel weghalen. Mijn contacten zijn inmiddels wel vertrouwd met de nieuwe naam.”

De fusie zat er al jaren aan te komen, legt Robert van Gorcom uit: “Het lab van de NVWA deed vooral doorlopende routineonderzoeken naar voedselveiligheid, terwijl het lab van Rikilt vooral een kennislab was en nieuwe analysemethoden ontwikkelde. Kritische massa was in beide laboratoria een probleem en samen kun je meer. We werken nu efficiënter; een deel van de efficiencywinst moeten we nog realiseren, maar een deel hebben we al binnen.”

Minder routinewerk, meer speurwerk

Het onderzoek dat Wageningen Food Safety Research uitvoert naar de veiligheid van voedsel en diervoeder, valt voor een groot deel onder de wettelijke onderzoekstaken. Daarnaast werkt het instituut veel samen in grote strategische onderzoeksprogramma’s van Wageningen University & Research, van eiwittransitie en de overgang naar een circulaire economie tot onderzoek naar datagedreven en hightech innovaties. Van Gorcom: “Voedselveiligheid lijkt een heel overzichtelijk thema, maar daaronder zit een enorme verscheidenheid aan subthema’s. Zo werken we samen met de Douane aan de ontwikkeling van handscanners om drugs in bagage op te sporen. Diezelfde technologie kun je ook gebruiken om in de winkel te controleren of er wel echte olijfolie in een fles zit. Je hoeft daar de fles dan niet meer voor te openen. Door dit soort ontwikkelingen kunnen inspecteurs op locatie veel meer gaan meten. Verdachte samples komen dan in ons lab terecht. Voor ons betekent dit dat we minder routineonderzoek gaan doen, maar juist meer speurwerk.”

Om de onafhankelijkheid te waarborgen, mag het instituut niet rechtstreeks één-op-één werken voor bedrijven. “Maar we werken wél veel met hen samen in EU-onderzoeksprogramma’s en nationale publiek-private samenwerkingsprogramma’s die geen concurrentiegevoelige resultaten opleveren. Oók met andere campusbewoners. Die samenwerking is heel waardevol, omdat we de ontwikkelingen in de private sector goed kunnen volgen en bedrijven nieuwe analysetools kunnen aanreiken voor voedsel en diervoeder.”

Faciliteiten delen

Op het wensenlijstje staat nog een speciaal Biosafety Level 3 Lab voor onderzoek naar voedselveiligheid. In zo’n lab kan onder strenge voorzorgsmaatregelen onderzoek worden gedaan naar zeer risicovolle voedselgerelateerde ziekteverwekkers à la COVID-19. “We hebben een aanvraag hiervoor gedaan via het EU-herstelfonds”, aldus Van Gorcom, die eraan toevoegt dat de limiet voor bijbouwen dan wel is bereikt: “Bouwen is duur. Bovendien kunnen we gebruikmaken van andere onderzoeksfaciliteiten op de campus. Zo gaan we voor spectroscopisch onderzoek gebruikmaken van een NMR-scanner in Magnify, de nieuwe faciliteit voor onderzoek met magnetische resonantie. Unilever maakt daar ook gebruik van. Het is goed om dit soort faciliteiten met elkaar te delen, omdat je dure apparatuur dan veel efficiënter kunt gebruiken.”

COVID-19 van blijvende invloed

Sinds maart vorig jaar werkt grofweg de helft van het personeel thuis en de andere helft op locatie. We hebben ervoor gezorgd dat de mensen in de labs veilig afstand tot elkaar kunnen houden. Waar nodig hebben we schotten geplaatst, al proberen we die zoveel mogelijk te vermijden. Plaats je bijvoorbeeld een schot tussen twee zuurkasten, dan verandert de luchtcirculatie en kun je juist nieuwe problemen veroorzaken.”

COVID-19 zal volgens Van Gorcom van blijvende invloed zijn, verwacht hij: “We gaan niet terug naar honderd procent op locatie werken. Al zal ik blij zijn als iedereen weer op locatie kán werken.”