Genetische factoren

Bij ongeveer 30% van de Nederlandse bevolking is de erfelijke aanleg aanwezig om allergische klachten te ontwikkelen. Bij jong volwassenen is dat zelfs 40%. Niet iedereen binnen deze groep ontwikkelt ook werkelijk een allergie. Zolang er geen uitlokkende omstandigheden zijn, hoeven er geen verschijnselen van allergie op te treden.

Tussen de verschillende vormen van allergie (bijv. hooikoorts, astma, eczeem, voedsel) bestaat een verband.

  • Als er geen allergie in de familie voorkomt is de kans op het ontwikkelen van een allergie 15%.   
  • Als één van de ouders een allergie heeft is de kans op het ontwikkelen van een allergie bij het kind 20%.
  • Heeft naast een ouder, ook een broer of zus een allergie dan stijgt de kans naar 50%.
  • Hebben beide ouders dezelfde allergie dan is de kans op het krijgen van een allergie bij het kind zelfs 75%.

Het al of niet vóórkomen van een allergie in de familie is de beste voorspeller voor het risico om een allergie te krijgen.

Terwijl dus 30-40% van alle mensen een allergische aanleg heeft krijgt zo'n 15% ook daadwerkelijk klachten. Of iemand klachten krijgt wordt voor het grootste deel bepaald door omgevingsfactoren. Komt de persoon in kwestie veel in contact met allergenen of prikkelende stoffen, dan zullen uiteindelijk meer klachten optreden, zoals bijvoorbeeld in het geval van een beroepsallergie.

Daarnaast komen er bij mensen met een allergie een aantal kenmerkende veranderingen voor in het immuunsysteem. Sommige genen die de productie van factoren in het immuunsysteem aansturen werken niet goed of juist te veel.