Publicaties

Effecten teeltsysteem op bonenvliegaantasting in uien : Rapportage proefjaar 2021

Huiting, Hilfred; Allema, Bas

Samenvatting

Insectenplagen vormen een steeds belangrijkere bedreiging van de uienteelt, onder invloed van veranderingen in weers- en teeltomstandigheden en beheersingsmogelijkheden. Binnen de insectenplagen spelen uienvlieg, bonenvlieg en trips de hoofdrol. In het (recente) verleden speelde zaadcoating een belangrijke rol in de bescherming van het uiengewas tegen aantasting door uien- en bonenvlieg. Momenteel is een zoektocht gaande naar werkbare alternatieven. De bonenvlieg (Delia platura) heeft een brede waardplantenreeks en kan ook op verterend organisch materiaal overleven. Het beeld in de praktijk is dat bonenvliegaantasting in uien alleen in de vroege ontwikkelingsfase schade van betekenis oplevert. Op basis daarvan zouden maatregelen die een vlotte kieming en weggroei een reducerende werking kunnen hebben op aantasting door bonenvlieg. In 2021 zijn op vijf proef- en praktijklocaties verschillende combinaties van teeltmaatregelen beproefd op hun effect op de opkomst van uien en wegval t.g.v. bonenvlieg. Doel was effecten te vinden van deze maatregelen op de stand van het gewas en wegval door bonenvlieg. Een kerende grondbewerking (ploegen, spitten) vermindert de hoeveelheid organisch materiaal op de bodem en zou zo de aantasting door bonenvlieg kunnen verminderen. Bij toepassing van compost zou uitgesteld compost toepassen de aantasting kunnen verminderen. Via geprimed zaad zou het gewas vlotter kunnen weggroeien en zo de kritieke periode voor aantasting kunnen verkorten. In de proeven werden verschillen in plantaantallen gevonden tussen de objecten maar er werd geen aantoonbare wegval door bonenvlieg geconstateerd. De gewasontwikkelingsperiode waarbinnen bonenvlieg schade veroorzaakt is beperkt (aangenomen wordt vanaf kieming tot aan het 2e pijpje); op basis van de beschikbare gegevens is het dus mogelijk dat de vlucht van bonenvlieg hoofdzakelijk na deze fase plaatsvond op enkele van de locaties. Op drie van de vijf locaties werd een significant hoger opkomstpercentage gevonden bij gebruik van geprimed zaad. In Dreischor en Lelystad werd een hoger opkomstpercentage gevonden bij kerende grondbewerking (ploegen) in vergelijking met NKG. In Valthermond resulteerden Japanse haver, gele mosterd en bladrammenas in een lager opkomstpercentage dan zwarte braak. Omdat wegval door bonenvlieg niet aangetoond werd kunnen hier fysische of vochtaspecten een rol spelen. De nevenwaarneming op trips gaf op twee locaties meer trips bij geprimed zaad – dit lijkt vooral een effect van gewasontwikkeling – en op één locatie meer trips bij ploegen dan bij NKG – dit kan een gewasontwikkelingseffect zijn maar ook een ondersteuning van predatoren door NKG. Duidelijk is dat meer inzicht nodig is in de interactie tussen bonenvlieg en uienteelt.