Bodemoverschotten zijn zowel voor stikstof als fosfaat fors gedaald
In de periode 1991-2019 is het stikstofoverschot op de bodem op melkvee- en akkerbouwbedrijven sterk afgenomen. Bij de akkerbouw gaat het gemiddeld over de regio’s om zo’n 30% afname. De melkveehouders hebben door verbeteringen in het nutriëntenmanagement het stikstofbodemoverschot meer dan gehalveerd. De grootste verbeteringen werden al gerealiseerd voordat in 2006 het gebruiksnormenstelsel werd ingevoerd. De afname in het fosfaatoverschot zette onder het gebruiksnormenstelsel wel door. Op het gemiddelde melkveebedrijf zijn, onder gemiddelde groeiomstandigheden, de fosfaatafvoer en -aanvoer al enkele jaren in evenwicht of licht negatief. Op een deel van de bedrijven (melkvee- en akkerbouwbedrijven) wordt fosfaat uitgemijnd.
Ontwikkeling stikstofbodemoverschotten regionaal verschillend
De laatste 13 jaar - sinds de introductie van het gebruiksnormenstelsel - treedt in de akkerbouw een stabilisatie van het stikstofbodemoverschot op (figuur 1). In de Kleiregio is het overschot licht stijgend. In de Zand- en Lössregio neemt het overschot op akkerbouwbedrijven verder af mede doordat de stikstofgebruiksnormen in die periode zijn gedaald en de werkingscoëfficiënt van varkensdrijfmest op zand- en lössgrond is verhoogd. Hierdoor daalt de totale stikstofbemesting en bij een gelijkblijvende onttrekking door het gewas daalt het overschot.
De hoeveelheid stikstof welke in de bodem achterblijft na gewasteelt op akkerbouwbedrijven bedraagt circa 100 kg/ha in de periode van het gebruiksnormenstelsel. Voor melkveebedrijven bedraagt dat circa 150 kg/ha. De hoogste waarden op melkveebedrijven gelden voor de Veenregio alwaar een hoeveelheid stikstof uit mineralisatie (netto) beschikbaar komt voor het gewas. De laagste waarden gelden voor de Löss- en Zandregio, waar de stikstofgebruiksnormen voor gras en mais lager zijn dan in de Kleiregio. Vanaf 2006 dalen de gemiddelde stikstofbodemoverschotten op melkveebedrijven verder in de Zand-, Klei- en Veenregio en stijgen licht in de Lössregio. Ondanks de lagere stikstofbodemoverschotten op akkerbouwbedrijven is de nitraatconcentratie op deze bedrijven hoger dan op melkveebedrijven. De gewaskeuze, het stikstofgebruik in relatie tot de stikstofbehoefte van een gewas en het type meststof zijn factoren die dit verschil kunnen verklaren en die beïnvloedbaar zijn door de ondernemer. Daarnaast zijn factoren van buitenaf zoals het neerslagoverschot en gegeven factoren als de grondsoort en de grondwatertrap van invloed op de relatie tussen stikstofbodemoverschot en de nitraatconcentratie.
Bron: Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research.
Het mestbeleid richt zich op de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn waaronder het verminderen van de waterverontreiniging door nitraten. Door het mestgebruik af te stemmen met de gewasbehoefte wordt het overschot verkleind. Het stikstofbodemoverschot kan afbreken tot gasvormige stikstofverbindingen (denitrificatie) en het kan uitspoelen naar grond- en of oppervlaktewater. In het stikstofoverschot op de bodembalans wordt geen rekening gehouden met veranderingen in bodemvoorraden. Er wordt van uitgegaan dat gemiddeld over vele jaren er geen opbouw of afbraak is van organische stof, dat de netto-mineralisatie nul is. Uitgezonderd zijn de veen- en moerige gronden waar rekening wordt gehouden met nettomineralisatie.
Gestage daling fosfaatbodemoverschotten
Meer bemesten met fosfaat dan het gewas kan opnemen zorgt voor een overschot in de bodem. Te veel ophoping van fosfaat in de bodem leidt tot uit- en afspoeling van fosfaat naar het oppervlaktewater. Het gevolg is meer algengroei en minder biodiversiteit. Het mestbeleid is gericht op evenwichtsbemesting met fosfaat en het verlagen van hoge fosfaattoestanden in de bodem. De fosfaatbodemoverschotten zijn sterk gedaald sinds 1991 onder invloed van het mestbeleid (figuur 2). Op akkerbouwbedrijven is het fosfaatbodemoverschot gedaald naar circa 10-15 kg fosfaat per ha en komt evenwichtsbemesting in zicht. Het gemiddelde melkveebedrijf heeft dat niveau van evenwichtsbemesting met fosfaatbodemoverschotten rond 0 of licht negatief al bereikt. In diverse jaren valt de gemiddelde fosfaatafvoer hoger uit dan de aanvoer en is er gemiddeld genomen dus uitmijning van fosfaat uit de bodemvoorraad. Ook bij de akkerbouwbedrijven is er op een deel van de bedrijven in diverse jaren uitmijning, die kan leiden tot verschraling van de bodem. Landbouwkundig gezien is een verschraling van de bodem onwenselijk omdat deze op termijn de opbrengsten en kwaliteit van de gewassen aantast. Evenwichtsbemesting kan geoptimaliseerd worden door bedrijfsspecifieke fosfaatgebruiksnormen toe te staan die afgeleid zijn van de onttrekking door het gewas.
De fosfaatgebruiksnormen zijn sinds 2010 gedifferentieerd naar fosfaattoestand van de bodem. Daarnaast is er voor bouwland de mogelijkheid om bij gebleken hogere opbrengsten van bepaalde gewassen, een hogere gebruiksnorm te hanteren (equivalente maatregelen). Voor melkveebedrijven is er een BES-pilot (Bedrijfseigen Stikstofnorm) die staat voor fosfaatevenwichtsbemesting. De variatie in opbrengsten tussen bedrijven, gewassen en jaren kan leiden tot fosfaattekorten in de teelt van gewassen die niet met de huidige maatregelen zijn te ondervangen.
Bron: Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research.
Marga Hoogeveen en Ton van Leeuwen (Wageningen Economic Research) LMM e-nieuws special: Op weg naar 30 jaar LMM, september 2021