Overige dierbedrijven in het LMM in beeld

In Nederland zijn er ruim 10.000 bedrijven met het bedrijfstype ‘overige dierbedrijven’. Dit zijn graasdierbedrijven die niet zijn gespecialiseerd in een bepaalde veehouderijtak. Dit artikel gaat in op een aantal structuur- en bedrijfskenmerken rond mestgebruik van overige dierbedrijven in vergelijking met gespecialiseerde melkveebedrijven in het LMM. We kijken naar de periode 2006, het jaar waarin de overige dierbedrijven voor het eerst als categorie deel uitmaakt van het LMM, tot en met 2021.

Overige dierbedrijven goed voor 20% van cultuurgrond

Van de 10.000 overige dierbedrijven is ongeveer de helft groter dan 10 ha. In 2021 bewerkten deze bedrijven in totaal bijna 230.000 ha cultuurgrond, dat is 20% van het totale agrarische grondgebruik in Nederland. Overige dierbedrijven zijn met name graasdierbedrijven, zoals geitenbedrijven, schapenbedrijven, paarden- en ponybedrijven en overige rundveebedrijven. Die laatsten zijn gemengde bedrijven met melkkoeien, zoogkoeien en/of vleeskalveren. Zij vormen de grootste groep binnen de categorie overige dierbedrijven.

Areaal en dieren: verschil tussen overige dierbedrijven en melkvee groeit

Het gemiddelde bedrijfsareaal van de overige dierbedrijven in Nederland blijft in de periode 2006 tot en met 2021 vrij constant, het schommelt tussen de 34 en 39 ha. Op de gespecialiseerde melkveebedrijven toont de bedrijfsomvang een stijgende lijn, van 37 ha in 2006 naar bijna 60 ha in 2021. Was het verschil in bedrijfsareaal tussen overige dierbedrijven en melkveebedrijven in 2006 nog nihil, in 2021 is dat inmiddels opgelopen tot meer dan 20 ha.

Hetzelfde patroon is te zien bij het aantal dieren, uitgedrukt in fosfaat-GVE (zie kader). Bij overige dierbedrijven is dit kengetal vrij constant rond de 60 fosfaat-GVE. Op melkveebedrijven daarentegen stijgen de dierenaantallen van 85 fosfaat-GVE in 2006 naar 129 fosfaat-GVE in 2021, een stijging van ca. 50%. De veebezetting op de overige dierbedrijven blijft met ca. 1,7 GVE per ha redelijk stabiel in de bekeken periode. Dit is lager dan op melkveebedrijven, waar de intensiteit in dezelfde periode op ca. 2,2 GVE per ha ligt.

Stikstofmestgebruik hoger op melkveebedrijven

Het stikstofmestgebruik op overige dierbedrijven fluctueert in de periode 2006 tot en met 2021 tussen 250 en 300 kg per ha (figuur 1). 60 - 70% van deze stikstof is afkomstig uit dierlijke mest, dat is 170 - 190 kg N per ha. Op de gespecialiseerde melkveebedrijven ligt het stikstofmestgebruik met rond de 350 kg N per ha hoger. Het aandeel stikstof uit dierlijke mest is op melkveebedrijven met ca. 65% wel vergelijkbaar met dat op overige dierbedrijven, maar met gemiddeld 230 kg N per ha dan ook hoger dan op overige dierbedrijven. De redenen hiervoor zijn ten eerste de hogere veebezetting op melkveebedrijven waardoor er meer dierlijke mest beschikbaar is en ten tweede dat melkveebedrijven in sterkere mate gebruik maken van de derogatieregeling.

Figuur 1: Stikstofbemesting op overige dierbedrijven opgesplitst naar dierlijke mest, kunstmest en overige organische mest, en totaal stikstofbemesting op melkveebedrijven, jaren 2006-2021. Bron: Bedrijveninformatienet.
Figuur 1: Stikstofbemesting op overige dierbedrijven opgesplitst naar dierlijke mest, kunstmest en overige organische mest, en totaal stikstofbemesting op melkveebedrijven, jaren 2006-2021. Bron: Bedrijveninformatienet.

Fosfaatmestgebruik op overige dierbedrijven verschilt van melkveebedrijven

Het fosfaatmestgebruik op de overige dierbedrijven schommelde in de eerste vijf jaar van het LMM (2006 t/m 2010) rond de 80 kg per ha, en daalt in de jaren erop naar rond de 70 kg per ha (figuur 2). Ca. 90% hiervan is afkomstig uit dierlijke mest, dat is meer dan bij het stikstofmestgebruik. Op de gespecialiseerde melkveebedrijven ligt het niveau van de fosfaatbemesting iets hoger, maar is eveneens sprake van een dalende trend. De oorzaak van deze daling is waarschijnlijk de aanscherping van de fosfaatgebruiksnorm voor grasland.

Een ander verschil tussen overige dierbedrijven en melkveebedrijven is dat er op de overige dierbedrijven meer fosfaat uit kunstmest en uit overige organische mest wordt toegepast, terwijl dit op melkveebedrijven nihil is. Dat komt doordat de deelname aan de derogatieregeling op melkveebedrijven veel hoger ligt en derogatiebedrijven geen fosfaatkunstmest mogen gebruiken.

Figuur 2: Fosfaatbemesting op overige dierbedrijven opgesplitst naar dierlijke mest, kunstmest en overige organische mest, en totaal fosfaatbemesting op melkveebedrijven, jaren 2006-2021. Bron: Bedrijveninformatienet.
Figuur 2: Fosfaatbemesting op overige dierbedrijven opgesplitst naar dierlijke mest, kunstmest en overige organische mest, en totaal fosfaatbemesting op melkveebedrijven, jaren 2006-2021. Bron: Bedrijveninformatienet.

Fosfaat-GVE

GVE is de afkorting voor Grootvee-eenheid en is een maat voor het aantal dieren per bedrijf. Het aantal fosfaat-GVE is de opstelsom van het aantal landbouwdieren op het bedrijf omgerekend naar de fosfaatproductie van 1 melkkoe. Een kalf jonger dan 1 jaar telt voor 0,25 GVE en een pink van 1-2 jaar voor 0,5 GVE (CBS-Landbouwtelling). De hoeveelheid fosfaat die een koe produceert is afhankelijk van de melkproductie en het ureumgehanlte in de melk.


Katrin Oltmer (Wageningen Economic Research) | LMM e-nieuws, augustus 2023