Ga naar de inhoud
Longread9 december 2025

Schelpdieren tellen voor vissers en vogels

33 miljoen mosselen in het Grevelingenmeer, bijna 2 miljard kokkels in de Westerschelde, 306 hectare aan oesterbanken in de Waddenzee. Met behulp van schepen, GPS-ontvangers en bodemmonsters telt Wageningen Marine Research ieder jaar het aantal schelpdieren in de Nederlandse wateren. De overheid gebruikt die informatie onder meer om te bepalen hoeveel schelpdieren er opgevist mogen worden. 

Marien ecoloog Karin Troost kreeg in de zomer van 2024 allerlei enthousiaste berichtjes uit de Waddenzee: ‘“Het hele Wad ligt vol mosselen”, zeiden ze tegen me, en “Je kunt over de mosselen naar Ameland lopen”. Toen we in september de eerste radarbeelden gingen bekijken, waren we enorm onder de indruk. Zoveel nieuwe mosselbanken hadden we nog nooit gezien. We waren benieuwd of die de winter zouden overleven…’

Troost en haar collega-onderzoekers van WMR brengen ieder jaar het aantal schelpdieren in kaart. Ze gaan daarbij vooral op zoek naar vijf soorten: de kokkel, mossel, Amerikaanse zwaardschede, halfgeknotte strandschelp en Japanse oester. De inventarisaties vinden al plaats sinds 1990, waardoor onderzoekers goed in beeld hebben hoe de schelpdierbestanden zich in de loop van de tijd ontwikkelen. De meeste inventarisaties van WMR maken deel uit van de Wettelijke Onderzoekstaken (WOT) voor de visserij. 

“Het is een combinatie van dataverzameling – met je voeten in de klei, of zelfs tot aan je liezen – én de advisering die de basis vormt voor het Nederlandse beleid.”
Sieto Verver
WOT-programmaleider

De vele gegevens die Wageningse onderzoekers boven water halen, worden aangeleverd bij overheidsinstanties zoals het ministerie van LVVN, Rijkswaterstaat en de kustprovincies. ‘Wat de schelpdiermonitoring zo mooi maakt, is dat het veelomvattend is’, zegt WOT-programmaleider Sieto Verver. ‘Het is een combinatie van dataverzameling – met je voeten in de klei, of zelfs tot aan je liezen – én de advisering die de basis vormt voor het Nederlandse beleid.’ 

Mosselbanken in kaart brengen

Karin Troost gaat ieder jaar opnieuw het water op om meer te weten te komen over het zeeleven. Ze begint hier in maart al mee, in de Waddenzee, de Oosterschelde en de Westerschelde, in de Grevelingen en het Veerse Meer. ‘Dan gaan we met schepen van de Rijksrederij op pad. En in de Waddenzee huren we de Anna Elizabeth, een voormalige kokkelkotter. Tijdens het voorjaar zijn we dan wekenlang informatie aan het verzamelen.’ Het onderzoek van Troost is gebonden aan strakke deadlines, zodat de overheid op tijd kan vaststellen hoeveel er op schelpdieren gevist mag worden.  

Het monitoringsonderzoek van WMR bestaat uit meerdere delen. Het onderzoek begint met het inmeten van de schelpdierbanken op de droogvallende platen. ‘Op de droogvallende platen liggen mosselbanken en oesterbanken. Die brengen we in kaart door er simpelweg met een GPS-ontvanger omheen te lopen. Dan kom je soms op hele zachte plekken terecht, waarin je ver weg kunt zakken. Het lijkt soms wel vla’, lacht Troost. 

Inmeten van de schelpdierbanken ter hoogte van Ameland door Karin Troost, Sander Glorius en Douwe van den Ende.

Arjen Dijkstra
Arjen Dijkstra

Aan de hand van deze inventarisaties kunnen de onderzoekers het aantal hectare aan mossel- en oesterbanken vaststellen. ‘Daarbij gebruiken we allerlei hulpmiddelen. Vroeger gebruikten we vliegtuigen om mosselbanken te verkennen voordat we het veld in gingen, maar nu kan dat met satellieten. Dan heb je geen last van wolken en heb je geen daglicht nodig.’ 

Tot op de bodem

Het grootste deel van de monitoring bestaat uit schattingen van het aantal schelpdieren door monsters te nemen. Hiervoor bepalen de onderzoekers eerst wat de meest kansrijke plekken zijn om schelpdiersoorten tegen te komen. Vervolgens nemen ze op die plekken vrij grote monsters van de bodem. Troost: ‘Bij andere bodemdieren heb je genoeg aan een klein hapje van de bodem, maar schelpdieren zijn relatief grote dieren die in clusters leven. Dan heb je dus een groot oppervlak nodig om hun aantallen goed te kunnen inschatten. Anders bestaat er een kans dat je helemaal geen schelpdieren tegenkomt in je monster.’

Voor het bemonsteren van de bodem hebben de onderzoekers van WMR verschillende methoden tot hun beschikking. Eén methode maakt gebruik van een soort stofzuiger die een lange strook van 10 centimeter bij 150 meter opzuigt, tot een diepte van 7 centimeter in de bodem. Daarvoor zijn grote schepen nodig, maar er zijn ook kleinere boten voor onderzoek in ondiep water, legt Troost uit: ‘Dan gebruiken we een lange stok met een happer eraan, die je op de bodem zet. Die graaft zichzelf in en neemt een hap uit de bodem. Daarna haal je ‘m omhoog.’ 

De bemonstering van het bestand aan Amerikaanse zwaardschedes wordt uitgevoerd met een hydraulische happer 

Jetze van Zwol
Jetze van Zwol

De bodemmonsters moeten altijd gezeefd worden om zand en slib te verwijderen, zodat alleen de dieren overblijven. Naast alle schelpdiersoorten worden ook krabben en zeesterren geteld, omdat deze roofdieren zich voeden met schelpdieren. Ook worden soms voor andere projecten dieren verzameld en geteld, als de monstermethode er geschikt voor is. Een voorbeeld daarvan is de telling van zandspiering in de kustzone van de Noordzee. Dat is kosteneffectief, zegt Verver: ‘Waarom zou je daar een apart schip voor sturen, met onderzoekers en bemanning? Je bent er toch al, dus dan kun je die tellingen meteen uitvoeren.’ 

In het laboratorium aan boord van het schip worden alle soorten gesorteerd op soort, leeftijd of lichaamsgrootte en vervolgens geteld, gemeten en gewogen. Daarna wordt alles terug in het water gezet (‘over de muur’ zoals dat in de scheepvaart heet). Op basis van het bodemmonster kunnen onderzoekers vervolgens het aantal schelpdieren per vierkante meter uitrekenen, en op basis daarvan de totale hoeveelheid per gebied.

Deze werkwijze is snel en effectief, zegt Troost: ‘Doordat we alles aan boord kunnen meten, hebben we geen dure tijd in een lab aan de wal nodig. En we kunnen daardoor ook heel snel met onze resultaten komen. Voor de kokkelvisserij op de Waddenzee voeren we bijvoorbeeld in het voorjaar het veldwerk uit, tot ergens in juni. Uiterlijk op 1 juli leveren we al onze eerste voorlopige schatting op.’ 

Bemonstering op de Noordzee. De bodemschaaf wordt binnengehaald en de inhoud wordt in een grote zeefbak gestort om verder uit te spoelen. 

Jack Perdon
Jack Perdon

Verder komt het regelmatig voor dat onderzoekers van WMR om advies worden gevraagd waar ondersteunend onderzoek voor nodig is. Zo onderzochten ze op verzoek van het ministerie van LVVN de Filipijnse tapijtschelp, een nieuwkomer in de Nederlandse wateren die een voedselbron kan zijn voor scholeksters. Ze kunnen ook ongevraagd advies geven, als daar aanleiding voor is. Troost: ‘Tussen 2018 en 2020 zagen we dat er extreem veel kokkels waren gestorven tijdens hittegolven, op sommige plekken zelfs meer dan de helft van de populatie. Dit hebben we gesignaleerd bij LVVN, waarna de extra bestandstellingen in het najaar zijn ingevoerd. Door klimaatverandering kunnen dit soort hittegolven namelijk steeds vaker voorkomen.’ 

Vissers en scholeksters

Op basis van de bestandsschattingen van WMR worden meerdere visquota vastgesteld. Deze quota bepalen voor elke soort en elk gebied hoeveel er gevangen mag worden. ‘Voor iedere vorm van visserij en voor alle wateren zijn heel verschillende afspraken gemaakt’, zegt Troost. ‘Voor de kokkelvisserij in de Waddenzee zitten vissers, overheid en natuurorganisaties bijvoorbeeld in een convenant waarin is afgesproken welk aandeel van de kokkels opgevist mag worden. Dus zodra wij onze schatting aanleveren van hoeveel er ligt, weten zij hoeveel ze daarvan mogen vangen.’ In het najaar voert WMR nog een extra telling uit. Als die uitwijst dat er in de zomer extreem veel kokkels zijn gestorven, kan het quotum nog worden aangepast. 

In het geval van de kokkelvisserij speelt er nog een andere factor mee: kokkels staan namelijk op het menu van de scholekster. Er moet genoeg voedsel overblijven om de populatie van deze vogel in stand te houden. Op de kokkelbanken met meer dan vijftig kokkels per vierkante meter – waar scholeksters graag op afkomen – mogen vissers daarom niet meer dan 2,5% van het bestand opvissen. 

WMR vervult ook regelmatig een adviserende rol, waarin de schelpdiermonitoring een belangrijke rol speelt. Troost: ‘Als de tellingen van het mosselbestand klaar zijn, vindt er altijd een gesprek plaats met de mosselsector waarin wij hen van advies voorzien. We worden ook wel uitgenodigd voor overleggen binnen andere convenanten, bijvoorbeeld over de regulering van oesters rapen.’ Hierbij bekeken Troost en haar collega’s het belang van gemengde banken (waarin zowel oesters als mosselen voorkomen) voor vogels. Ze adviseerden om het rapen alleen toe te staan op banken waarvan minstens de helft uit oesters bestaat.

Regiocentrum Yerseke: Samen werken aan duurzaam gebruik en beheer van de Zeeuwse Delta

Onderzoek Karin Troost: vanaf 1:44

7.000 hectare mosselen

De schelpdiermonitoring van WMR wordt voor meerdere doeleinden gebruikt, naast het bepalen van visquota. Rijkswaterstaat heeft de gegevens bijvoorbeeld nodig bij het uitvoeren van strandsuppleties; het opspuiten van zand om stranden breder en hoger te maken. Met een blik op de schelpdierbestanden kan Rijkswaterstaat voorkomen dat ze suppleties uitvoeren op plekken waar grote aantallen schelpdieren leven. 

De overheid gebruikt de tellingen ook om te voldoen aan de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Deze richtlijn verplicht elke Europese lidstaat om zijn zeeën te beschermen, onder meer door te monitoren hoe het mariene milieu zich ontwikkelt. ‘Voor dezelfde euro proberen we zoveel mogelijk doelen te dienen’, zegt programmaleider Sieto Verver. 

Ten slotte zijn de tellingen publiek toegankelijk, zodat iedereen kan zien hoe de schelpdierpopulaties zich ontwikkelen. Zo kunnen geïnteresseerden zelf constateren dat het aantal mosselen in de Waddenzee in 2025 veel hoger was dan in de jaren daarvoor. Onderzoekers telden maar liefst 7.000 hectare aan mosselbanken. Dat is veel meer dan in eerdere jaren, toen het areaal rond de 2.000 hectare schommelde. De meeste kleine mosseltjes die Karin Troost in 2024 had gezien, hadden de winter overleefd. 

Contact