Zo monitort Wageningen de aalpopulatie

- ir. AB (Ben) Griffioen
- WR Onderzoeker / Promovendus
Palingen, of alen, kwamen ooit overal in grote aantallen voor, van de Noordzee tot in de kleinste slootjes. Maar het gaat al jaren niet goed met de aalpopulatie. Daarom houden onderzoekers van Wageningen University & Research de aantallen nauwlettend in de gaten. Dat is geen gemakkelijke klus. Nieuwe methodes zoals eDNA-onderzoek en AI helpen erbij.
De paling is belangrijk voor de visserij en tegelijk een alarmbel voor de staat van de Nederlandse wateren. Alleen als het watersysteem schoon en toegankelijk is, gaat het goed met de paling en kan de vis na vijf tot twintig jaar naar zee te trekken. Paaien gebeurt vervolgens in de Sargassozee bij Noord-Amerika. Het nageslacht komt als glasaaltje weer terug naar Europa. Daar groeien ze eerst op tot geelgroene ‘rode alen’ en uiteindelijk tot zilverkleurige, volwassen schieralen die zich kunnen voortplanten.
Dat is tenminste de bedoeling, maar dat gebeurt veel minder dan vroeger. Onderzoekers van Wageningen Marine Research houden in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur de aalpopulatie in de gaten. De belangrijkste vraag is: trekken er genoeg alen weer weg uit Nederland?
“De eerste monitoring van kleine aaltjes begon in Nederlands in 1938, na de aanleg van de Afsluitdijk”
In gesprek met het aalteam wordt duidelijk dat het geen gemakkelijke klus is om de levenscyclus en de verspreiding van de aal in kaart te brengen. Het vereist monitoring op veel verschillende plekken. Van de lange Nederlandse kustlijn tot de Rijkswateren en de kleinere meren, beken en poldersloten; overal verzamelt het team gegevens. Die brengen zij samen in modellen van de populatie in een Europese poging om de aal te beschermen.
Aaltjes vissen voor monitoring
Zo vertelt onderzoeker Ben Griffoen over hoe ze de binnenkomst van glasaal en het vertrek van schieraal proberen bij te houden. De eerste monitoring van de kleine aaltjes begon in Nederland al in 1938 na de aanleg van de Afsluitdijk, die een belangrijke barrière vormt om vanuit zee de rivier op te zwemmen. De aalmonitoring wordt nog steeds jaarlijks uitgevoerd in het voorjaar. De glasaaltjes worden gevangen met kruisnetten die beroepsvissers of vrijwilligers met een touw in zee laten zakken. De vangst wordt vervolgens zorgvuldig geteld. Ook krijgen sommige glasalen tegenwoordig een kleurmerkje ingespoten. Na één of meerdere barrières langs de kust kijken de onderzoekers hoeveel gekleurde alen ze daar vangen. Zo is te schatten hoeveel glasalen er voorbij de hindernissen komen.

Sinds 2019 wordt voor de aalmonitoring een extra apparaat ingezet: de glasaaldetector, ontwikkeld door Waardenburg Ecology en Visserij Service Nederland. Dit apparaat lokt glasalen via een zoetwaterstroom in een opvangbak. Eens in de paar dagen worden de aaltjes in de detector geteld, gecontroleerd op kleurmerken en weer vrijgelaten.
eDNA en camera’s
Voor onderzoek in de poldersloten, waar de palingen opgroeien en een groot deel van hun leven doorbrengen, waren de onderzoekers tot een paar jaar terug afhankelijk van vangsten uit veertig slootjes per jaar. Ook daar is de monitoring vernieuwd. ‘Langs 250 meter oever vissen we met een elektroschepnet’, legt onderzoeker Joey Volwater uit. ‘Dan meten we van de verdoofde vissen de lengte, waarmee we kunnen berekenen wat de “kans” is dat het een rode aal of schieraal is en een mannetje of een vrouwtje. Soms is dat namelijk niet goed op het oog te zien. Een goede methode, maar helaas vingen we ook vaak niets.’
Omdat de aal door de vele barrières onderweg nog maar in weinig sloten zit, levert zo’n steekproef dus steeds minder gegevens op over de samenstelling van de aalpopulatie. Daarom nemen de onderzoekers nu, ook in samenwerking met Waardenburg Ecology, eerst uit honderd sloten een watermonster om te kijken of daar DNA van de aal in zit. Dan selecteren ze veertig plekken om te gaan elektrovissen. Volwater: ‘Vingen we er vroeger misschien eentje, dan vangen we er nu tien op die veertig plekken samen.’ Daar is hij blij mee, want een grotere vangst levert dus meer gegevens op over de populatie. Hij weet dan misschien niet hoeveel alen er precies zijn in slootjes, maar wel of er alen volwassen worden. Later hopen de onderzoekers de eDNA-monsters ook te kunnen gebruiken om te bepalen hoe oud de alen op die plek precies zijn, zonder te hoeven vissen.
“Bij IJmuiden trekken er jaarlijks gemiddeld 100.000 alen uit”
Voor de monitoring van de uittrek van schieraal richting zee hebben de onderzoekers, naast de traditionele fuikenmonitoring, ook onderwatercamera’s en AI voor de beeldanalyse getest. Griffioen: ‘Camera’s zijn veel visvriendelijker dan netten, het zijn bovendien geen momentopnames.’ De tests met camera’s leidden echter tot allerlei praktische uitdagingen, zoals in de Nieuwe Waterweg bij Rotterdam. ‘De stroomvoorziening, heftige weeromstandigheden of drukke scheepvaart maken het op dat soort plekken moeilijk om goede beelden te schieten. Bovendien kan ook AI een rode aal en een schieraal nog moeilijk uit elkaar houden’, geeft onderzoeker Jorn School toe, die verantwoordelijk is voor de monitoring in de grote binnenwateren. Toch geven de onderzoekers het niet op en hopen de technologie in de toekomst wel in te zetten.
Op zoek naar trends
De onderzoekers gebruiken gegevens uit de monitoring om populatietrends te berekenen. Daaruit blijkt dat alleen al de binnenkomst van glasalen enorm schommelt. Een duidelijke trend is ver te zoeken. Giffioen: ‘Het ene jaar komen er 2 miljoen alen binnen, het andere jaar 11 miljoen. Dat is al een groot verschil.’ De onderzoekers kunnen de schommelingen nog niet verklaren.

Netten voor het vangen van glasalen
Foto: WUR

Glasaaldetector
Foto: WUR

Aalmonitoring in poldersloot
Foto: WUR

Rode aal (boven) en schieraal
Foto: WUR
Van de vangsten in het IJsselmeer en de grote rivieren wordt op basis van lengte en geslacht het aandeel geschat dat binnen een jaar volwassen wordt. Daaruit leiden de onderzoekers het aantal uittrekkende alen af. Ook op specifieke locaties, zoals het Noordzeekanaal bij IJmuiden, proberen de onderzoekers iets te zeggen over het aantal alen dat daar langskomt op weg naar zee. ‘Bij IJmuiden trekken er in een jaar gemiddeld 100.000 alen uit. Dat hebben we berekend op basis van een experiment waarbij we sommige alen, die we eerder een klein merkje hadden meegegeven, bij wegtrekken opnieuw hebben gevangen’, zegt Griffioen.
Knelpunten oplossen
Ondanks alle telmethodes en berekeningen is het beeld verre van compleet. Het Nederlandse leefgebied van de aal spreidt zich immers uit van de grote rivieren tot in de ontelbare kleine haarvaten van ons watersysteem. Knelpunten zoals sluizen, stuwen en gemalen houden een vrije doorgang van alen tegen. Al sinds de jaren tachtig heeft de aal het daardoor moeilijk. De aantallen namen in hoog tempo af, maar zijn inmiddels redelijk stabiel op een niveau dat vele malen lager is dan voorheen. De huidige schommelingen betekenen dus geen sterke afname meer, maar ook geen herstel.

De Afsluitdijk vormt een belangrijke barrière voor de glasaal om vanuit zee de rivier op te zwemmen.
De laatste jaren wordt de situatie bij een aantal van die knelpunten wel beter, bijvoorbeeld door het aanleggen van vistrappen, maar dat lijkt de populatie als geheel onvoldoende te helpen. Griffioen: ‘Uiteindelijk is de oplossing simpel: om de aalpopulatie weer te laten groeien, moeten we de migratieroutes herstellen. Alen hebben ruimte nodig voor vrije migratie; de kleine glasaal die binnenkomt, de rode aal die opgroeit en de schieraal die weer veilig moet kunnen wegtrekken. De hele cyclus moet op orde zijn.’ ‘Daarnaast moet ook de waterkwaliteit in de grote rivieren verbeteren’, zegt projectleider Tessa van der Hammen. ‘Die is namelijk nog steeds niet goed genoeg, stelt ook de Europese Commissie.’
De aal door heel Europa
Om alen weer vrij en gemakkelijk te laten migreren, is meer nodig dan alleen de Nederlandse inspanningen. Jonge alen zoeken behalve Nederlandse sloten ook bijvoorbeeld Engelse, Ierse, Franse en Spaanse wateren op. Van der Hammen: ‘Maatregelen in het ene land hebben invloed op de terugkeer en verspreiding in andere landen. Alle alen van heel Europa en Noord-Afrika komen samen in de Sargassozee. Hoe meer alen er terugkeren, hoe meer alen zich kunnen voortplanten.’
Sinds 2007 vereist de Europese Unie dat alle lidstaten de aal monitoren en maatregelen nemen om de populatie te herstellen. ‘Ieder land pakt de monitoring en modellering nog anders aan, maar we proberen één model van de populatie te maken. We willen van de gehele aalpopulatie van Europa een goed beeld hebben.’
De onderzoekers zijn voorzichtig optimistisch nu de populatie niet meer in hoog tempo krimpt. Nieuwe methodes om te monitoren helpen om steeds verder in te zoomen op knelpunten, met als doel die op te lossen. Alleen de reis vanuit Europa en Noord-Afrika naar de Sargassozee en terug is nog amper in beeld. Van der Hammen: ‘De oceaanfase en de uitdagingen onderweg zijn nog een groot vraagteken.’ ‘Glasaaltjes zijn erg afhankelijk van de golfstromen in de oceaan’, vult Griffioen aan. ‘Als klimaatopwarming iets aan de stroming gaat veranderen, weten we niet wat voor invloed dat heeft op de migratie van glasaal. Dit kan dus ook de verspreiding van de glasaal langs de Europese kust veranderen.’
Contact
Neem bij vragen contact op met:
ir. AB (Ben) Griffioen
WR Onderzoeker / Promovendus