Nieuws

Wat kost een dierwaardige veehouderij?

article_published_on_label
25 juni 2025

Wageningen University & Research (WUR) en adviesbureau Connecting Agri & Food hebben de kosten uitgerekend van een dierwaardige veehouderij. Onderzoekers Roel Jongeneel en Gé Backus lichten de welzijnsmaatregelen en cijfers toe.

Wat betekent Dierwaardige Veehouderij?

‘De Wet Dieren verplicht dat er regels gemaakt worden gericht op het bewerkstelligen van een dierwaardige veehouderij in Nederland in 2040. Daarbij moet de veehouderij voldoen aan zes principes zoals geformuleerd door de Raad voor Dieraangelegenheden.1 Deze in de wet vastgelegde principes zijn: 

  1. De intrinsieke waarde en integriteit van het dier moet worden gewaarborgd;
  2. We hebben respect voor de eigen waarde van het dier als wezen met gevoel, dat pijn en plezier kan ervaren;
  3. Veehouders mogen geen fysieke ingrepen meer uitvoeren, zoals staarten couperen en snavels van pluimvee behandelen, tenzij ermee stoppen nadelig is voor het dier.
  4. Dierwaardige veehouderij voorziet in drie basisbehoeften: goede voeding, goede omgeving en goede gezondheid.
  5. Het dier krijgt voldoende mogelijkheden om essentiële natuurlijke gedragingen te vertonen en zijn behoeften te vervullen;
  6. Het dier moet een emotionele toestand kunnen bereiken die het als positief ervaart; daarom moet het dier kunnen reageren op omstandigheden in zijn omgeving.

Deze leidende principes worden met nieuwe regels in eerste instantie toegepast bij melkvee, kalveren, pluimvee en varkens. De principes zijn zelf geen dwingende voorschriften, maar vormen de richtlijnen daarvoor en dienen onder meer om richting te geven in het ontwerpen van nieuwe veehouderijsystemen. Ze zijn vertaald naar een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), waarin de gedragsbehoeften van de dieren en bijpassende maatregelen om daarin te voorzien worden uitgewerkt. Het ministerie van LVVN heeft inmiddels een concept-AMvB ‘dierwaardige veehouderij’ opgesteld. Die zal op enig moment in internetconsultatie worden gebracht.’ 

Wat zijn de gevolgen van de regels in de concept AMvB?

‘WUR en adviesbureau Connecting Agri & Food voerden een economische impactanalyse van deze AMvB uit. Met andere woorden: ze hebben de financiële compensatie bepaald die nodig is om de voorgestelde extra maatregelen voor hoger dierenwelzijn door te voeren, zowel op bedrijfsniveau als op sectorniveau. Deze benodigde compensatie is afgeleid van de extra kosten die de veehouders moeten maken. De onderzoekers maken daarbij onderscheid tussen extra kosten die veehouders elk jaar moeten maken en de (eenmalige) verwachte investeringen die ze moeten doen om aan de hogere welzijnstandaarden te voldoen.  

De maatregelen zijn gegroepeerd in vijf categorieën: 1) leefruimte; 2) reduceren van ingrepen; 3) voeding; 4) jonge dieren, en 5) overig.

Tabel 1 Indicatie van de relatieve economische impact (kleur) en illustratie (tekst) van de aspecten van de geanalyseerde DW-opties. Legenda: de kleur geeft een indicatie van relatieve economische impact: rood = veel impact; oranje = gemiddelde impact; groen = weinig impact; wit = geen algemene beoordeling mogelijk. Het kan zijn dat de maatregel sec een lage impact heeft, maar dat er andere (dure) maatregelen moeten worden genomen om ongewenste neveneffecten van het niet plegen van ingrepen te beperken. Dat is bijvoorbeeld bij lange varkensstaarten bij varkens het geval. Bron: auteurs
Tabel 1 Indicatie van de relatieve economische impact (kleur) en illustratie (tekst) van de aspecten van de geanalyseerde DW-opties. Legenda: de kleur geeft een indicatie van relatieve economische impact: rood = veel impact; oranje = gemiddelde impact; groen = weinig impact; wit = geen algemene beoordeling mogelijk. Het kan zijn dat de maatregel sec een lage impact heeft, maar dat er andere (dure) maatregelen moeten worden genomen om ongewenste neveneffecten van het niet plegen van ingrepen te beperken. Dat is bijvoorbeeld bij lange varkensstaarten bij varkens het geval. Bron: auteurs

Vervolgens zijn de kosten van de verschillende maatregelen bepaald, zowel gemiddeld per bedrijf als de totale kosten per diercategorie. In tabel 2 zijn de kosten per bedrijf per jaar opgenomen, uitgaande van de eisen in 2040.’    

Tabel 2 Indicatieve berekening van de jaarlijkse kosten per bedrijf van de dierenwelzijnsmaatregelen in het kader van een AMvB. * de bandbreedte hangt samen met de doorrekening van verschillende opties. De bedragen omvatten zowel jaarlijkse operationele kosten alsook de jaarkosten van investeringen. Bron: auteurs
Tabel 2 Indicatieve berekening van de jaarlijkse kosten per bedrijf van de dierenwelzijnsmaatregelen in het kader van een AMvB. * de bandbreedte hangt samen met de doorrekening van verschillende opties. De bedragen omvatten zowel jaarlijkse operationele kosten alsook de jaarkosten van investeringen. Bron: auteurs

Kunnen jullie deze tabel toelichten?

Melkvee:

‘In de melkveehouderij zijn drie pakketten aan maatregelen doorgerekend. Eén ervan omvat de vrijlevenstal, een nieuw en duur stalsysteem. De extra kosten per bedrijf bij het pakket met de minste economische impact (alleen uitbreiding stalcapaciteit) komen neer op 34.000 euro per jaar. Het pakket met de grootste economische impact (alle genoemde maatregelen, exclusief weidegang) komt op 136.000 euro extra kosten per jaar.’ 

Pluimvee:

‘De extra kosten voor vleeskuikens betreft meer leefruimte. Bij een maximale bezetting van 39 kg/m2 bedragen de extra kosten per bedrijf 23.000-24.000 euro per jaar, bij een maximale bezetting van 30 kg/m2 kost het 74.000 tot tot 79.000 euro extra per bedrijf per jaar. 

Ook bij de leghennen leidt verlaging van de bezetting tot extra kosten. Bij een verlaging naar 8 leghennen per m2 bedragen de extra kosten per bedrijf 30.000 tot 47.000 euro per jaar. Bij een verdere verlaging naar 7 hennen per m2 zullen de extra kosten meer dan verdubbelen ten opzichte van 8 hennen/m2.’ 

Varkens:

‘Vleesvarkens krijgen een vergroting van de leefruimte tot 0,9 m2 per vleesvarken. De extra kosten bedragen 236.000 euro per bedrijf per jaar. De kosten van aanvullende temperatuurregulering bij 0,8 m2 per vleesvarken bedragen 235.000 euro per bedrijf per jaar. In de vleesvarkenshouderij hebben de maatregelen die betrekking hebben op het niet couperen van staarten, ruimte en stalklimaat de grootste economische impact. 

Het voorgenomen maatregelenpakket voor de zeugenhouderij kost 399.000 tot 404.000 euro per bedrijf per jaar. In de zeugenhouderij hebben de maatregelen met betrekking het niet couperen van staarten, vrijloopkraamhokken, bezettingsgraad, speenleeftijd en vloermaatregelen de grootste economische impact.’ 

Kalverhouderij:

In de ‘In de kalverhouderij wordt onder andere ingezet op extra leefruimte, welzijnsvloeren, daglicht, schuurvoorziening en langvezelig ruwvoer. In de rosékalverhouderij komen de kosten per bedrijf uit op 62.000 tot 68.000 euro per jaar, afhankelijk of de kalverhouders de stalcapaciteit uitbreiden of minder dieren gaan houden in de bestaande stallen. Hierin zijn de kosten van een toename van leefruimte tot 3 m2 (in plaats van de huidige 1,8 m2) en het plaatsen van welzijnsvloeren het meest bepalend.

De extra kosten in de blankvleeskalverhouderij bedragen 155.000 tot 171.000 euro per bedrijf per jaar, dit is vooral het gevolg van de toename van leefruimte tot 3 m2 en het plaatsen van welzijnsvloeren. In deze subsector wordt ook ingezet op een hoger hemoglobinegehalte, maar de kosten daarvan kunnen niet worden gekwantificeerd en zijn daarom PM opgenomen.’

Hoe bereken je de kosten- en opbrengsteffecten van dierenwelzijnmaatregelen?

‘Wat methodiek betreft is ervoor gekozen om gebruik te maken van dezelfde rekenwijze zoals die bij de analyse van de economische impact van andere dierenwelzijnsstandaarden (bijvoorbeeld het Beter Leven keurmerk) wordt gebruikt. Het voordeel daarvan is dat dit een beproefde en bewezen methodiek is. Voor het bepalen van de benodigde financiële compensatie wordt uitgegaan van de extra kosten die samenhangen met maatregelen op boerderijniveau om te komen tot hogere dierenwelzijnsstandaarden. De bestaande situatie (en productiewijze) en de keuze voor een typisch bedrijf is daarbij gekozen als het referentiepunt.’ 

Wat betekenen de jaarlijkse kosten voor het gemiddelde bedrijfsinkomen in de verschillende sectoren? 

´Om de berekende extra jaarlijkse kosten (inclusief eventuele opbrengstderving) van dierenwelzijnsmaatregelen in perspectief te plaatsen, is gewerkt met een referentie-inkomen, zijnde het ‘gemiddeld inkomen’ zoals dat op een gemiddeld bedrijf wordt gerealiseerd. Hieruit blijkt dat de benodigde financiële compensatie voor met name de varkenshouderij en blankvleeskalverhouderij hoger is dan het referentie-inkomen.

Dit betekent dat het gemiddelde bedrijfsinkomen in deze sectoren onvoldoende is om de extra jaarlijkse kosten van dierenwelzijnsmaatregelen te dekken. In de overige sectoren varieert de benodigde financiële compensatie sterk; deze is het laagst in de pluimveehouderij. Voor de extra kosten als gevolg van dierenwelzijnsmaatregelen is voor de meeste sectoren een financiële compensatie nodig, dit kan in de vorm van eenmalige investeringssubsidies, fiscale maatregelen, meerprijs in de markt, etc.’ 

In de berekeningen wordt onderscheid gemaakt tussen investeringskosten om de veestapel op peil te houden bij meer leefruimte, en minder dieren bij gelijkblijvende stallen. Welke variant is doorgaans kostbaarder?

‘Als de veehouders de stalcapaciteit uitbreiden, krijgen ze te maken met  (lastige) vergunningsprocedures en investeringskosten; als ze meer leefruimte per dier creëren in de bestaande stallen, neemt de veestapel af. In het ene geval maakt de boer meer kosten, in het andere geval haalt hij minder inkomsten. Vaak is uitbreiding van stalcapaciteit zodat de veestapel niet hoeft te krimpen, per saldo de gunstigste optie. Per bedrijf moeten de veehouders eende beslissing nemen wat het beste werkt voor hun bedrijf.’ 

Waarmee wordt gerekend in deze economische verkenning?

In deze impactanalyse wordt ervan uitgegaan dat uitbreiding van de stalcapaciteit in de helft van de gevallen mogelijk is, en in de helft van de gevallen niet. Om die reden rekenen we met een krimp van de veestapel. Omdat onzeker is in welke mate dit het geval zal zijn, wordt gewerkt met twee scenario’s: 20% of 30% krimp in veestapel en/of het aantal bedrijven. Zo is een investeringsbedrag berekend voor de Nederlandse veehouderij van 5,9 tot 8,4 miljard euro tot 2040. De investeringen in de melkveehouderij zijn relatief groot, bijna 4 miljard, net als de investeringen in de varkenshouderij, ruim 2 miljard euro.   

Wat betekenen deze kosten voor de consumenten, ervan uitgaande dat die betalen voor een dierwaardige veehouderij?

‘We hebben berekend dat de extra jaarlijkse kosten, inclusief opbrengstderving, uitkomen op 1,3 tot 2,1 miljard euro per jaar. Dat is veel geld voor de veehouderij, maar is omgerekend 52 tot 88 euro per Nederlandse huishouden per jaar. Gemiddeld genomen neemt de winkelprijs met 6 tot 9% toe. Maar dat kan deels gecompenseerd worden door minder van deze producten te kopen.’  

Hoe verhoudt deze studie zich tot het stikstof- en klimaatbeleid?

‘In deze studie houden wij rekening met een landelijke krimp van de veestapel van 20% tot 30% als gevolg van het stikstof- en klimaatbeleid. Daarnaast zal het invoeren van de geanalyseerde dierenwelzijnsmaatregelen leiden tot minder dieren op het bedrijf, zolang vergroten van de staloppervlakte (door ruimtelijk en milieubeleid van provincies en gemeenten) niet mogelijk is. De geanalyseerde dierenwelzijnsmaatregelen vergen investeringen die veel oudere en kleinere bedrijven niet meer zullen doen. Op de gangbare veehouderijbedrijven zal, om investeringen in dierwaardigheid in combinatie met investeringen in duurzaamheid te kunnen terug verdienen, vaak schaalvergroting nodig zijn. ’ 

Dit is een vervolgstudie. Wat zijn de verschillen met de vorige studie?

‘Ten eerste zijn de kosten gestegen, zowel de investeringskosten als de jaarlijkse kosten. Dat geldt voor alle sectoren, maar met name voor de melkveehouderij en varkenshouderij. Ook zijn hier en daar de uitgangspunten hier en daar iets aangepast. Zo ging de vorige studie uit van een gemiddeld melkveebedrijf met 110 koeien en gaat deze studie uit van een gemiddeld melkveebedrijf met 120 koeien. Verder zijn vaker investeringen begroot tussen nu en 2030, in plaats van tussen nu en 2040, omdat in de doorrekening van de AMvB in deze studie de meeste en de meest ingrijpende maatregelen (investeringen) al voor 2030 worden genomen. Dat leidt tot hogere kosten.’ 

Hoe pakken deze maatregelen uit voor de biologische sector?

‘De aangedragen maatregelen gaan ook gelden voor de biologische veehouderij. In de meeste gevallen zijn de regels niet strenger dan de voorschriften uit de EU-bioverordening.’ 

Wat zeggen de gemiddelde kosten over de werkelijke situatie per bedrijf?

‘Of onze berekeningswijze realistisch is voor een specifieke ondernemer, hangt van veel factoren af. Ten eerste hangt dit af van de mogelijkheid om de benodigde vergunningen voor ver- en nieuwbouw te krijgen teneinde de aanpassingen te realiseren. Ook de afschrijvingstermijn van bestaande gebouwen speelt een rol. Als nieuwbouw tot vervroegde afschrijving (en dus voortijdige kapitaalvernietiging) zou leiden dan levert dit extra kosten op. Ook is goed om te benoemen dat ondernemers in de praktijk mogelijk nog andere oplossingen kunnen zoeken, bijvoorbeeld het aankopen van een stal van een stoppende ondernemer (zijwaartse uitbreiding). Het was binnen het tijdsbestek van deze studie niet haalbaar al deze opties te analyseren en de relevantie na te gaan.’ 

Bekijk het dossier over dierwaardige veehouderij