varroa

Varroa destructor

De varroa mijtziekte (varroatose) bij bijen wordt veroorzaakt door de ectoparasiet Varroa destructor. Deze exotische parasiet is een grote bedreiging voor de Europese honingbij.

De wetenschappers van Bijen@WUR onderzoeken de gevolgen van de varroamijt voor honingbijen. Een belangrijk onderdeel hiervan is het ontwikkelen van praktische methoden voor bijenhouders om de varroamijt te bestrijden.

Alles over de varroamijt (varroa destructor)

Waar komt de varroamijt vandaan?

Varroa destructor is een exotische parasiet. De mijtsoort komt uit Azië, waar hij wordt aangetroffen op de Indische honingbij (Apis cerana). Door het verplaatsen van Europese honingbijen (Apis mellifera) van en naar het verspreidingsgebied van de varroamijt kon de mijt overstappen van de Indische honingbij naar de Europese honingbij. De mens zorgde ervoor dat de mijt zich over de hele wereld kon verspreiden door bijenvolken besmet met varroa over geografische barrières te verplaatsen. Varroa destructor wordt nu in alle werelddelen aangetroffen, behalve in Australië.

Hoe kwam varroa in West-Europa?

Het is niet precies duidelijk hoe de mijt in West-Europa terecht kwam. Mogelijk is een import van Apis cerana (met mijten) voor onderzoek uit Pakistan naar Duitsland hiervan de oorzaak. Een andere mogelijke route is de import van besmette volken uit Roemenië, Rusland of Griekenland naar Duitsland. Uiteindelijk werd varroa in Nederland voor het eerst aangetroffen in 1983. Ook zonder deze transporten was varroa in Nederland terechtgekomen. Het had waarschijnlijk wel een paar jaar langer geduurd. Nu varroa er eenmaal is, is het onwaarschijnlijk dat het ooit nog verdwijnt.

Relatie tussen gastheer en parasiet

Tussen varroa en de oorspronkelijke gastheer, de Indische honingbij bestaat een stabiele relatie. Dit is het gevolg van jarenlange (duizenden jaren) co-evolutie. Zo plant varroa niet voort in het werksterbroed van de Indische honingbij en poetsen de bijen actief de mijten van zich af. Varroa is een relatief nieuwe parasiet voor de Europese honingbij, die deze en andere aanpassingen nog niet heeft. De mens heeft ervoor gezorgd dat varroa over de wereld verspreid is geraakt. Zolang de gastheer-parasiet relatie niet stabiel is, is het aan de mens om honingbijen te helpen met deze ziekte om te gaan. Anderzijds belemmert dit helaas wel het natuurlijk ontstaan van een stabiele relatie.

Jacobsoni of destructor?

Lange tijd werd er vanuit gegaan dat de soort Varroa jacobsoni de Europese honingbijen besmette. In 1999 onderzochten Anderson en Trueman de taxonomie van deze soort, waarbij ze ontdekten dat deze soort in twee soorten is op te splitsen: Varroa destructor, die voornamelijk op het vaste land van Azië wordt aangetroffen, en Varroa jacobsoni, die in de Maleisische archipel voorkomt. Het bleek zelfs zo te zijn dat Varroa jacobsoni niet in het broed van de Europese honingbij kon voortplanten. Van Varroa destructor zijn over de wereld twee haplotypen (genetische onderscheiden typen) verspreid: het Koreaanse dat in Nederland voorkomt, en het Japanse.

Hoe ziet varroa eruit?

Varroa heeft verschillende verschijningsvormen die samenhangen met de ontwikkelingsfase van de mijt. In de praktijk komen we vooral de volwassen vrouwtjes tegen. Die zijn te herkennen aan de bruinrode kleur en ovaalronde vorm. Een volwassen vrouwtje is ongeveer 1,5 mm breed en 1,1 mm lang.

Varroa destructor - Een volwassen vrouwtje is ongeveer 1,5 mm breed en 1,1 mm lang.
Varroa destructor - Een volwassen vrouwtje is ongeveer 1,5 mm breed en 1,1 mm lang.

Verschillende stadia van ontwikkeling van varroamijten in een broedcel. Onderaan is het mannetje te zien.
Verschillende stadia van ontwikkeling van varroamijten in een broedcel. Onderaan is het mannetje te zien.

Een varroamijt heeft twee ontwikkelingsstadia in de broedcel: het protonymf- en het deutonymfstadium. Daarnaast kunnen ook mannetjes in de broedcellen gevonden worden. Deze verschillende ontwikkelingsstadia van varroa kunnen waargenomen worden als kleine witte mijten in besmette broedcellen.

Wat zijn de levensfases van varroa?

Verschillende ontwikleingsstadia van de varroamijt.
Verschillende ontwikleingsstadia van de varroamijt.

Foretische fase

Volwassen varroamijten (v) brengen een deel van hun leven door op volwassen bijen. Ze kunnen voor langere tijd overleven door zich te voeden met de hemolymfe van bijen. Daarnaast wordt deze fase gebruikt om zich te verplaatsen door een volk.

Darrenbroed heeft de voorkeur

Varroamijten hebben een duidelijke voorkeur voor darrenbroed. De infectiedruk van darrenbroed is 8 tot 10 keer hoger dan dat van werksterbroed. Eén van de redenen hiervoor is dat het broed al 40 tot 50 uur voor het sluiten van de cel aantrekkelijk is voor de varroamijt. Daarnaast worden darrenlarven vaker verzorgd, waardoor de kans om in te stappen groter is. Bijenlarven scheiden stoffen af die onbedoeld aantrekkelijk zijn voor mijten. Darrenlarven produceren meer van deze stoffen dan werksterlarven.

Instapgedrag

Varroamijten kunnen de leeftijd of taak van bijen herkennen. Deze kennis gebruiken ze om via jonge poetsbijen dicht bij het broednest te komen. Tussen de 15 en 20 uur voordat een broedcel van een werksterlarve sluit, wordt deze aantrekkelijk voor een varroamijt. De varroamijt kruipt onder de larve en nestelt zich in het voer van de larve.

Als de cel gesloten is…

Als de larve het voer heeft opgegeten, voedt de mijt zich met de hemolymfe. Ongeveer 3 dagen na het sluiten van de broedcel wordt het eerste ei gelegd. Dit eitje is onbevrucht en hieruit komt een mannelijke nakomeling voort. Vervolgens legt de varroamijt elke 25-30 uur een bevrucht eitje waar een vrouwelijke nakomeling uit komt.

Varroamijten in darrenbroed
Varroamijten in darrenbroed

Hoeveel nakomelingen krijgt een varroamijt?

De moedermijt legt tot maximaal 4 bevruchte eitjes in werksterbroed en maximaal 7 eitjes in darrenbroed. Niet alle nakomelingen worden volwassen mijten. Het duurt ongeveer 7 tot 8 dagen tot een varroamijt volgroeid is. Dit betekent dat in werksterbroed zo’n 2 vrouwelijke mijten geslachtsrijp worden en paren met het mannetje en volgroeid de werksterbroedcel verlaten met de moedermijt. Omdat darrenbroed 3 dagen langer gesloten is kunnen hierin tot 3 vrouwelijke nakomelingen volgroeien. Een moedermijt stapt in haar leven 2 tot 3 keer in een broedcel om voort te planten.

Hoe ontwikkelt de varroapopulatie zich?

De gezamenlijke mijten in een bijenvolk noemen we de mijtpopulatie. Deze populatie kan alleen groeien als er bijenbroed in het volk zit. Bijen kunnen alleen broed aanzetten als er voldoende stuifmeel is. Vanaf het moment dat het eerste broed in een bijenvolk in het voorjaar is uitgelopen, groeit de mijtpopulatie gestaag. Een klein deel van het broed raakt in het popstadium besmet met varroamijten. Rond augustus verandert dit. Het besmettingspercentage van mijten in het broed neemt sterk toe. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat de mijtpopulatie gegroeid is, maar ook doordat het broednest kleiner wordt. Dit leidt ertoe dat een steeds groter deel van het broed besmet is met varroa. De toename van het besmettingspercentage valt precies samen met de vorming van de winterbijen. Als varroa niet bestreden wordt, kan dit ernstige gevolgen hebben voor de conditie van de winterbijen.

De populatieontwikkeling van bijen en varroa gedurende een jaar.
De populatieontwikkeling van bijen en varroa gedurende een jaar.

Hoe verspreidt varroa zich?

Varroamijten verplaatsen zich niet alleen binnen een bijenvolk. Door mee te liften op bijen kunnen ze zich ook van het ene naar het andere volk verplaatsen. Dit gebeurt het hele jaar door en wordt bevorderd door een aantal omstandigheden. Eén daarvan is roverij. Het risico hierop is het grootste in het najaar als de dracht afneemt. Als een bijenvolk door varroa instort kan het beroofd worden door bijen van andere volken. De mijten van het beroofde volk kunnen overstappen op rovende bijen en meeliften naar een ander volk. Ook grote drachten, zoals de heide, bieden de mijten de gelegenheid om zich te verspreiden. In deze situatie vervliegen de bijen veel. Het is dan ook zeer belangrijk dat bijenhouders die gezamenlijk reizen met de bijen, de varroabestrijding op elkaar afstemmen.

Het vervliegen van bijen is een belangrijke bron van herbesmetting.
Het vervliegen van bijen is een belangrijke bron van herbesmetting.

De effecten van varroa op honingbijen

Varroa destructor is één van de ernstigste parasieten van de honingbij. Individuele bijen kunnen beschadigd raken tijdens een besmetting in het popstadium en in het volwassen stadium als de varroamijt zich tijdens haar foretische fase voedt met de hemolymfe van een bij. Als enkele bijen beschadigd zijn, hoeft er nog geen probleem te zijn. Pas als de ziekte meer slachtoffers maakt, kan het een probleem gaan vormen voor het volk. Daarnaast zijn er allerlei interacties met andere ziekten en omgevingsfactoren die de gevolgen van een besmetting versterken.

Het restant van een zwaar besmet bijenvolk eind november. Slechts enkele bijen zijn nog in leven.
Het restant van een zwaar besmet bijenvolk eind november. Slechts enkele bijen zijn nog in leven.

Effecten op individuele bijen

Tijdens de ontwikkeling van pop tot volwassen werkster, kan een besmetting met 1 varroamijt een gewichtsverlies van 7% veroorzaken. Werksters die geparasiteerd zijn in het popstadium gaan eerder foerageren en hebben een verkorte levensduur. Geparasiteerde vliegbijen zijn langer onderweg en er komen minder van terug naar het bijenvolk dan van niet-geparasiteerde bijen. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door een verminderd vermogen om te navigeren. Ook het leervermogen van de bijen is aangetast.Winterbijen die in het popstadium geïnfecteerd zijn, hebben minder vitellogenine dan niet geïnfecteerde winterbijen. Vitellogenine is een opslageiwit dat een bij nodig heeft om voedersap te kunnen produceren. Vitellogenine wordt als belangrijke parameter gezien voor de vitaliteit van bijen (zie pagina 17, winterbijen).Darren die geparasiteerd zijn door varroa in het popstadium kunnen tot 19% lichter zijn dan gezonde darren. Dit heeft tot gevolg dat ze nauwelijks meer kunnen vliegen.

Varroa kan verschillende bijenvirussen overbrengen (zie pagina 20: Varroa en virussen). Dit gaat gepaard met een aantal bekende en goed herkenbare symptomen. Het meest bekend is het Deformed Wing Virus (DWV) dat misvormde vleugels en verkorte abdomen veroorzaakt. Waarschijnlijk is het instorten van bijenvolken in het najaar, waarbij in korte tijd het aantal bijen sterk achteruitgaat, het gevolg van virusinfecties. In dat geval is varroa zelf niet de boosdoener, maar wel de aanstichter. Het is echter wel zo dat met een adequate bestrijding van varroamijten ook de virusinfecties verminderen.

Effecten op het volk

Als een besmetting niet of niet goed bestreden wordt, heeft varroa effect op het hele volk. Wanneer een groot deel van de bijen aangetast is door varroa (in combinatie met virussen) in het popstadium, dan dreigt een volk in te storten. Dit gebeurt vrijwel altijd in het najaar als de winterbijen gevormd worden. De reden hiervoor is dat het broednest van een bijenvolk in de nazomer krimpt, waardoor het relatieve aantal broedcellen dat besmet is, toeneemt (de hele populatie varroamijten stapt in dat steeds kleinere aantal cellen in). Dat zorgt ervoor dat er geen ‘gezonde’ populatie winterbijen gevormd wordt (zie ook hieronder) en dat secundaire infecties (virussen) snel de overhand nemen. De sociale structuur in het volk wordt ondermijnd en uiteindelijk stort het volk in. Dit proces kan op het oog ‘gezonde’ volken (veel bijen) binnen enkele weken reduceren tot een klein restje bijen met een koningin en enkele broedcellen.

Er is geen duidelijke schadedrempel voor varroa vastgesteld. Dit komt doordat varroa veel interacties heeft met andere ziekteverwekkers. Begin jaren ’90 werd gesuggereerd dat een bijenvolk dat 10.000 mijten had, nog best de winter door kon komen (mits je de mijten bestreed vóór de winter). Modelberekeningen laten zien dat varroa in combinatie met bijvoorbeeld DWV al bij een veel lager aantal mijten dodelijk is voor een volk. Monitoringsonderzoek suggereert dat een besmetting van meer dan 6% in oktober (6 mijten/100 bijen) in de meeste gevallen leidt tot sterfte van het bijenvolk in de winter. Praktisch bruikbaar is deze schadedrempel echter niet.

Effecten van varroa op winterbijen: Vitellogenine als maat voor vitaliteit

De vitaliteit van een bijenvolk is een breed begrip dat alle factoren omvat die nodig zijn voor een goed functioneren van een bijenvolk. Er zijn verschillende manieren om de vitaliteit van het volk vast te stellen. Het kan bijvoorbeeld door de groei van een bijenvolk te meten, of door de concentratie vitellogenine te meten in de hemolymf (bijenbloed). Dit laatste laat een duidelijk verband zien met de varroabesmetting.

Het bijenvolk heeft een vernuftige manier ontwikkeld om ervoor te zorgen dat voedingsstoffen zoals eiwitten goed en met constante kwaliteit verdeeld worden over het volk. Het eiwit, dat bijen nodig hebben om voedersap te produceren, om enzymen en andere stoffen te maken voor de spijsvertering en voor de opbouw en het onderhoud van de vliegspieren komt uit stuifmeel. Dit stuifmeel wordt door de jonge bijen gegeten en de eiwitten hieruit worden voor een groot deel als vitellogenine opgeslagen in het eiwitvetlichaam. Vitellogenine is het reserve-eiwit van honingbijen. Bijen met veel vitellogenine zijn vitaler en leven langer.

In gezonde zomerbijen is de hoeveelheid vitellogenine in evenwicht met de hoeveelheid juveniel hormoon. In zomerbijen van 12 dagen oud is de hoeveelheid vitellogenine in het bloed hoog en het juveniel hormoon laag. Wanneer de hoeveelheid juveniel hormoon stijgt, daalt de hoeveelheid vitellogenine en de productie van voedersap en wordt de veroudering van de bij in gang gezet. In winterbijen, die geen voedersap hoeven te produceren, omdat er geen of slechts weinig broed is, blijft de hoeveelheid vitellogenine hoog en wordt de veroudering uitgesteld. Het blijkt dat, wanneer een pop door de varroamijt geparasiteerd is, ze als jonge bij minder vitellogenine kan maken. Dit betekent dat ze ook minder en minder lang voedersap kan produceren met als resultaat minder goed verzorgd broed. Dit kan een bijenvolk in de zomer nog wel compenseren door minder broed aan te zetten of door kannibalisme van jonge larven. Bij de opbouw van de winterpopulatie is dit anders, omdat de compensatiemechanismen dan niet meer werken: er is dan geen broed meer. Weinig vitellogenine betekent een snellere veroudering. Een geparasiteerde winterbij heeft dus de eigenschappen van een al sterk verouderde bij en zal dus niet lang genoeg leven om de winter door te komen. Het gevolg is dat het volk een verwoede poging doet winterbijen te maken en doorbroedt tegen de verdrukking in, met de dood tot gevolg. De enige manier om dit te voorkomen is door ruim vóór de productie van de winterbijen varroa te bestrijden. De winterbijen worden van september tot november gemaakt. Uiterlijk vertonen bijen met weinig vitellogenine geen verschil met ‘gezonde bijen’.

Varroa en bijensterfte: een wereldwijd probleem?

De laatste jaren zijn de problemen van bijen en bijenhouders publiek eigendom geworden. Het heeft er toe geleid dat er allerlei mogelijke oorzaken voor de bijensterfte naar voren geschoven worden. Onderzoekers wereldwijd zijn het er over eens: er zijn meerdere factoren die een rol spelen. Ze zijn het er ook over eens dat varroa een hoofdverdachte is. Een belangrijk argument is het uitblijven van bijensterfte op het zuidelijk halfrond. Hoe komt dat? Afrikaanse bijen en geafrikaniseerde bijen in Zuid-Amerika overleven zonder bestrijding van varroa en in Australië komt varroa niet voor.

Wat is het ziektebeeld van varroa?

Varroamijten op volwassen bijen in een zwaar besmet volk
Varroamijten op volwassen bijen in een zwaar besmet volk
Volgroeide jonge bijen in een zwaar besmet volk kunnen als gevolg van een varroa en virusbesmetting niet meer uit de broedcel kruipen.
Volgroeide jonge bijen in een zwaar besmet volk kunnen als gevolg van een varroa en virusbesmetting niet meer uit de broedcel kruipen.
De witte uitwerpselen van varroa in een geopende broedcel.
De witte uitwerpselen van varroa in een geopende broedcel.