Hoeveel dierproeven voert WUR uit?

Op deze pagina staan cijfers en uitleg over het aantal dierproeven bij Wageningen University & Research (WUR): 60.363 dierproeven in totaal in 2024.
Alle dierproeven die hier vermeld zijn, vallen onder de Wet op de dierproeven (Wod) en zijn in 2024 voltooid. Niet alle dieren in het onderstaande overzicht worden in de faciliteiten van WUR gehouden. Onderzoek ten behoeve van behoud of herstel van wilde populaties kan bijvoorbeeld alleen gedaan worden met dieren in het wild (zoals een groot deel van het onderzoek met vissen). Ook worden incidenteel dierproeven uitgevoerd bij praktijkbedrijven, bijvoorbeeld met kippen en varkens.
Om de cijfers verder te verduidelijken moet worden vermeld dat in sommige gevallen een dier meerdere keren kan worden ingezet voor een dierproef. Door dit ‘hergebruik’ ligt het werkelijke aantal ingezette dieren dus lager dan het aantal verrichte dierproeven. Hiervoor gelden specifieke voorwaarden, die zijn opgenomen in artikel 1e van de Wet op de dierproeven (Wod). Zo mag bij hergebruik de eerdere proef slechts licht of matig ongerief hebben veroorzaakt en de volgende dierproef mag alleen vallen in de categorieën licht, matig of terminaal ongerief (zie uitleg verderop deze pagina).
In 2024 zijn bij WUR 406 dieren hergebruikt. Dit zijn, net als vorig jaar, vooral runderen die ingezet zijn voor wettelijk verplicht routineonderzoek en voedingsonderzoek. Ook is er een aantal varkens ingezet voor training en onderwijs. Personeel en studenten leren deze dieren op de juiste manier hanteren, zodat in onderzoek het ongerief van de dieren verlaagd wordt. Tot slot zijn er runderen hergebruikt ten behoeve van het onderzoek naar zogenaamde vectorcompetentie: de mate waarin in dit geval insecten in staat zijn om infectieziektes over te dragen.
In onderstaande overzichten gaan we uit van het aantal dierproeven, dat wil zeggen: het aantal keren dat een dier (hergebruikt of niet) is ingezet voor een proef, met een vorm van ongerief. Hierbij nemen we dieren waarop terminaal ongerief van toepassing was mee.
Cijfers en trends
In totaal deed WUR in 2024 60.363 dierproeven, een stijging van 7% ten opzichte van 2023.
Deze stijging wordt veroorzaakt door de jaarlijkse fluctuaties in het aantal ‘andere vissen’ dat gebruikt is voor een proef. Net als vorig jaar gaat dit over onderzoek naar bestandsmonitoring en migratie van vissen (zie de uitleg hieronder).
Het vismigratieonderzoek en het bestandsmonitoringonderzoek lopen respectievelijk tot eind 2025 en eind 2027. Het is de verwachting dat cijfers uit deze onderzoeken nog tot en met 2027 invloed gaan hebben op de totaalcijfers. Hoe groot de invloed van deze cijfers op het totaal is, wordt weergegeven onderstaande figuren (figuren 1 en 2).
Bij elkaar opgeteld laten de andere diersoorten over de afgelopen 10 jaar een daling zien.
Het verzamelen van gegevens over visbestanden, door groepen vissen te vangen, individueel te merken/ zenderen en nogmaals terug te vangen, komt veelal voort uit wettelijke verplichtingen. Beleidsvoerende overheden kunnen op die manier worden geïnformeerd over de toestand van de visbestanden en lange en korte termijneffecten van de benutting van deze bestanden. Ook kan deze informatie dienen voor het beantwoorden van vraagstukken met betrekking tot ecosystemen en voedselwebs.
Verder ondervinden vissen vertraging of belemmering in migratie, extra sterfte door zogenaamde ‘kunstwerken’ (menselijke bouwwerken) en een hoger risico op predatie of visserijvangst bij barrières. Het vismigratieonderzoek moet ertoe bijdragen dat door gericht ingrijpen de vispopulaties kunnen herstellen.
De daling van het aantal dierproeven is te verklaren aan de hand van een aantal oorzaken bij elkaar. Een belangrijke oorzaak is het werk aan alternatieven dat WUR doet. Hiermee kunnen dierproeven niet alleen worden verfijnd, maar ook vervangen. Over het werk aan alternatieven is meer te lezen op de hoofdpagina over dierproeven. Overigens is het zo dat onderzoek naar alternatieven ook weer nieuwe (wetenschappelijke) vragen kan op roepen, waardoor soms inzet van extra proefdieren nodig is. Er moet in dat geval onderzocht worden of het alternatief minstens even goed werkt als de originele dierproef.
Verder is er mogelijk een effect van strengere wet en regelgeving: de nieuwe Wet op de dierproeven, vierde in 2024 zijn tienjarige jubileum. Hiernaast is het aantal projecten de afgelopen jaren afgenomen. Tot slot is het zo dat het aantal dieren dat aangevraagd en vergund wordt in vervolgprojecten vaak lager is dan in het oorspronkelijke project doordat een betere inschatting mogelijk is van de werkelijk benodigde aantallen dieren op basis van het voorgaande project: voortschrijdend inzicht dus.

Aantal proefdieren 2024 bij Wageningen University (WU), Wageningen Research (WR) en totaal

Figuur 1: Trend dierproeven bij WUR

Figuur 2: Trend dierproeven, gecorrigeerd voor twee grote visonderzoeken
Doelen van dierproeven
Dierproeven kunnen worden ingezet om verschillende redenen, maar bij WUR worden de meeste dierproeven uitgevoerd ten behoeve van de diersoort zelf – dit noemen we doeldieronderzoek.
Bij het doen van doeldieronderzoek staat het dier model voor de diersoort zelf. 'Doeldieronderzoek' is geen categorie zoals die wordt gebruikt bij de officiële registratie van gebruikte proefdieren in Nederland (of internationaal). Waar we in onze cijfers deze categorieën aanhouden, vinden we het belangrijk om te vermelden dat doeldieronderzoek deze categorie overstijgt. Ook binnen bijvoorbeeld een categorie als 'Toegepast onderzoek' kan doeldieronderzoek plaatsvinden. Zo wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan het karakteriseren van vogelgriepvirussen in kippen, met als doel het verminderen van symptomen en het indammen van de verspreiding van dit virus bij pluimvee.
Net als in voorgaande jaren is 'Bescherming van diersoorten' de categorie waarvoor de meeste dierproeven worden ingezet. In 2024 viel 80% van de dierproeven in deze categorie. Ook hier verklaart het visserijonderzoek het grootste deel van dat aantal.
Ruim 11% van de proeven is gedaan in toegepast onderzoek: van de 6.806 dieren werden er 5.559 gebruikt voor studies naar dierziekten en -gezondheid, diervoeding en diagnostiek van dierziekten en zoönosen.
Laten we het onderzoek naar bestandsmonitoring en migratie bij vissen buiten beschouwing, dan zien we beter hoe belangrijk toegepast onderzoek is voor WUR (figuur 4). Met toegepast onderzoek beogen we onze opgedane kennis, die vooral belangrijk is voor en voortkomt uit het onderzoek van de universiteit, meteen in de praktijk in te zetten voor het oplossen van praktische problemen en vraagstukken.
Een voorbeeld hiervan is het onderzoek dat gaat over het versterken van de weerstand van jonge tilapia’s in de viskweek (694 dieren). Met de toenemende vraag naar dierlijke eiwitten is het belangrijk dat we hierin op een duurzame en diervriendelijke manier kunnen voorzien.
Een ander voorbeeld van een groot onderzoek in deze categorie (1266 dieren) is het onderzoek naar de manier waarop landbouwhuisdieren (kippen en varkens) voedermiddelen benutten. Dit geldt vooral voor nieuwe (tot nu toe onbenutte) voedermiddelen zoals zeewier en insecten, regionaal geproduceerde voedermiddelen en nevenproducten van de humane voedselbereiding. Deze kennis kan o.a. worden gebruikt voor de verdere ontwikkeling van kringlooplandbouw, en de vermindering van de ecologische voetafdruk (CO2 footprint) van de dierlijke productie.
Uit deze cijfers blijkt (opnieuw) dat bij het proefdieronderzoek van WUR het dier centraal staat: van de 60.363 dieren werden er 59.156 gebruikt ten behoeve van het dier (de diersoort) zelf.
Daarnaast wordt er ook onderzoek gedaan voor humane doeleinden: daarvoor zijn 1.726 dieren gebruikt. Een groot deel hiervan (624) is gebruikt voor het onderzoek naar het ontwikkelen van griepvaccins en antivirale middelen, die breder en langduriger bescherming bieden tegen griep bij de mens dan al bestaande middelen. Dit project maakt onderdeel uit van een strategische voorbereiding op een pandemische griepuitbraak. Een ander deel (463 dieren) is gebruikt voor humaan onderzoek naar het mechanisme achter veroudering en hieraan gerelateerde stofwisselingsziektes. Gezien de sterk verouderende wereldbevolking kan dit onderzoek bijdragen aan het ontwikkelen van interventies die ervoor kunnen zorgen dat mensen over de hele wereld gezond oud kunnen worden.

Figuur 3: Doelen van dierproeven bij WUR

Figuur 4: Doelen van dierproeven bij WUR excl. genoemde visonderzoek
Mate van ongerief
De mate van ongerief die een dier ervaart, wordt vooraf bij het opstellen van het experiment ingeschat en achteraf definitief beoordeeld. Bij de beoordeling van het ongerief spelen verschillende factoren mee. Bijvoorbeeld de aard van pijn en angst die het experiment veroorzaakt, of er blijvende schade is en of de integriteit van het dier is aangepast. Ook is er kennis van de specifieke diersoort nodig om in te schatten of een handeling ongerief oplevert. Het solitair huisvesten van een sociale soort zoals een rund levert bijvoorbeeld al ongerief op.
Het ongerief van het dier wordt cumulatief beoordeeld, het ongerief van de verschillende handelingen wordt daarbij bij elkaar opgeteld. Soms worden bijvoorbeeld binnen een experiment verschillende handelingen verricht die elk afzonderlijk misschien ‘licht ongerief’ veroorzaken. Maar doordat alle handelingen tijdens het hele experiment worden meegewogen, kan het hele experiment bijvoorbeeld in de categorie ‘matig ongerief’ vallen.
De mate van ongerief is in 2024 gelijk gebleven vergeleken met 2023. Het visserijonderzoek heeft niet veel invloed op de verhouding tussen licht en matig ongerief in 2024.
Terminaal beoordeelde dierproeven zijn proeven waarbij het dier uitsluitend handelingen ondergaat onder algemene verdoving. Het dier komt niet meer bij en wordt geëuthanaseerd.
Bij licht ongerief is er kans op een lichte vorm van ongericht tijdens een korte periode. De handeling en procedures hebben geen significante hinder voor het welzijn van het dier. Hieronder valt bijvoorbeeld het toedienen van en bijkomen uit een lichte sedactie, het nemen van een enkel bloedmonster of het toedienen van een substantie via een sonde.
Matig ongerief is er als de kans bestaat dat het dier een korte periode een matige vorm van ongerief ondervindt of licht ongerief gedurende lange tijd. Voorbeelden van handelingen met een matig ongerief zijn: het frequenter nemen van bloedmonsters of het gedurende meer dagen (afhankelijk van de diersoort) solitair huisvesten van sociale dieren
Ernstigongerief is de hoogste ongeriefcategorie. Het dier ondervindt tijdens de proef waarschijnlijk een ernstige vorm van ongerief en dus ernstige hinder voor het welzijn van het dier. Voorbeeld van handelingen met een ernstig ongerief zijn: blootstelling aan ziekte die tot de dood kan leiden en gepaard gaat met een langdurige pijn en lijden of het langdurig (enkele weken) solitair huisvesten van sociale diersoorten.

Figuur 5: Trend in de mate van ongerief
Download het volledige jaarverslag
In de bibliotheek zijn recente jaarverslagen over dierproeven van WUR te downloaden als PDF.
Contact
Vraag of opmerking over het proefdierbeleid van WUR? Neem contact op met onze coördinator.
