Ga naar de inhoud

CGN-voedergewassencollectie

De collectie

In het kort
  • 800 gras accessies
  • 300 klaver accessies
  • Genetische diversiteit

De voedergewassencollectie bestaat uit 10 grassoorten met bijna 800 accessies en 2 klaversoorten met tegen de 300 accessies.

De accessies van de grassoorten komen van de voormalige Stichting voor Plantenveredeling (SvP), van Nederlandse veredelingsbedrijven en uit de collecties van Plantenrassenonderzoek (Van Soest en Boukema, 1995). De meeste klaveraccessies zijn door CGN verzameld in Nederland van (Van Soest en Dijkstra 1986, 1998). Tijdens missies naar Oezbekistan en Kirgizië zijn er ruim 30 klaver accessies verzameld (Van Soest 1998).

Samenstelling

Grassen

De CGN-grassencollectie bestaat voornamelijk uit economisch belangrijke voedergrassen die worden gecultiveerd in Noordwest-Europa. De Lolium-collectie, met daarin accessies van Engels en Italiaans raaigras, vormt de belangrijkste collectie. Deze collectie bevat naast moderne cultivars ook oude cultivars en ecotypes verzameld in oude Nederlandse weilanden.

Er is een onderzoek naar Lolium perenne uitgevoerd, met als doel de variatie te analyseren in populaties die voorkomen in oude Nederlandse weilanden, in natuurgebieden en in cultivars (Van Treuren et al. 2005). Uit dit onderzoek bleek dat deze groepen in principe dezelfde genetische variatie bevatten. Daaruit valt te concluderen dat er geen specifieke instandhoudingsmaatregelen nodig zijn om de genetische diversiteit van Engels raaigras in oude Nederlandse weilanden te behouden. Dezelfde conclusie kon worden getrokken voor witte klaver, (Trifolium repens) dat ook in dit onderzoek werd geanalyseerd.

Er zijn ook een aantal kleinere collecties. De Phleum-collectie bevat accessies van twee soorten en de Festuca-collectie bevat accessies van drie soorten. Dan zijn er nog collecties van Dactylus glomerata, Poa pratensis en Agrostis cappilaris. De Poa collectie is gebaseerd op oude en moderne Nederlandse cultivars en accessies die in 2005 in oude Nederlandse weilanden verzameld zijn (Van Treuren 2008).

Klaver

De klavercollectie van CGN bestaat uit accessies van witte klaver (Trifolium repens) en van rode klaver (Trifolium pratense). De rode-klaveraccessies zijn voornamelijk tijdens missies in Nederland verzameld (Van Soest en Dijkstra 1986, 1998). Naast de verzamelde ecotypes bestaat de collectie uit accessies van landrassen, cultivars en tetraploïde veredelingslijnen. In de groep oude landrassen bevinden zich vier oud-Nederlandse landrassen: Groninger, Roosendaalse en Gendringse klaver en Rode Maasklaver. Er zijn ook witte klaver verzamelmissies in Nederland georganiseerd. Tijdens deze missies zijn in alle Nederlandse provincies accessies van witte klaver verzameld in oude weilanden. De plaatsen waar verzameld is staan weergegeven in het plaatje hier boven. De witte klavercollectie bestaat uit ecotypes, landrassen en cultivars, waaronder een set oude cultivars uit de periode tussen 1924 en 1990. Naast het klavermateriaal van Europese oorsprong zit er een klein deel accessies van Centraal-Aziatische oorsprong (Oezbekistan, Kirgizië), verzameld tijdens missies, in de collectie.

Regeneratie

Voor de regeneratie van grassen werkt het CGN samen met veredelingsbedrijven. De bedrijven nemen alle regeneraties voor hun rekening, aangezien er per jaar maar een handje vol accessies gedaan moeten worden. Grassen zijn tweejarig en qua vernalisatie- of daglengte-behoeften verschillen de soorten van elkaar. Hierdoor zijn er verschillende momenten waarop gezaaid wordt. De grassen worden gezaaid en op potten gekweekt in het eerste jaar. Na de vernalisatie, in het tweede jaar, worden de planten in isolatievelden (kruis- en windbestuivers) gezet voor de zaadproductie. De zaadoogst is in juli/augustus. De apomictische soort Poa pratensis kan zonder isolatie geregenereerd worden.

De regeneratie van klaver is tweejarig en wordt in isolatiekooien gedaan. In de zomer wordt gezaaid en na kieming worden de kiemplantjes verplant in kleine potjes waarin de planten zich kunnen ontwikkelen. In de winter worden de plantjes in een onverwarmde kas gevernaliseerd. In april worden de planten in grotere potten overgezet zodat ze verder kunnen ontwikkelen en kunnen gaan schieten. Zodra het schieten begint worden de planten, omdat klaver een kruisbestuiver is, in isolatiekooien gezet. Er worden bestuivende insecten in de kooien ingezet tijdens de bloei. In juli/augustus kunnen de droge zaadhoofden geoogst worden.

Genenbank plantaardige bronnen

Bekijk de database of dien een aanvraag voor genetisch materiaal in.

Heeft u een vraag?

Stel uw vraag over de voedergewassencollectie aan onze curator.

HWW (Wouter) Groenink

DLO HBO Onderzoeker