Nieuws
Griekse wilde prei: van verzamelen tot de genenbank
In 2009 heeft het CGN in Griekenland drie wilde verwante soorten van prei verzameld. Een recent artikel beschrijft waarom en hoe er verzameld is en in welke habitats de soorten voorkomen. Daarnaast geeft het artikel informatie over het vermeerderen van het verzamelde materiaal en over de beschikbaarheid hiervan.
In de teelt van prei (Allium porrum) komen verschillende ziekten en plagen voor waar nog geen resistenties voor gevonden zijn. Wilde verwanten van prei kunnen die resistenties wel bezitten en zijn daarom interessant voor onderzoek en veredeling. Echter, er zijn in het verleden weinig monsters van wilde verwanten verzameld en maar een klein deel hiervan is nog beschikbaar in genenbanken. Het CGN heeft daarom in 2009 een verzamelmissie georganiseerd, in samenwerking met Griekse deskundigen en deels ondersteund door Nederlandse veredelingsbedrijven. Informatie over deze verzamelmissie is gepubliceerd in het artikel ‘Collecting and regenerating populations of the Allium ampeloprasum complex from Greece’.
De wilde verwanten
De drie verzamelde wilde verwanten van prei zijn Allium bourgeaui, A. ampeloprasum en A. commutatum. Deze drie soorten zijn interessant voor veredeling omdat ze kruisbaar zijn met de gecultiveerde prei. Hoewel hun verspreidingsgebied verschilt, groeien ze allen in het wild in Griekenland. Er is verzameld op de Peloponnesos en de eilanden Karpathos, Kreta, Andros, Lesbos en Kythera.
A. ampeloprasum werd vaak gevonden dichtbij (verlaten) akkertjes in groepen (populaties) van 1 – 15 planten. Er bestaan twee typen planten: planten met een kleine bloeiwijze die zaad en kleine bolletjes produceren en planten met grote bloeiwijzen die grote bolletjes en geen zaad produceren. A. bourgeaui omvat drie ondersoorten die een verspreiding hebben die niet overlappen. Ze werden met name gevonden op rotsige wanden en steile hellingen, maar ook langs wegen en velden. A. commutatum werd gevonden op kleine eilandjes, aan de kust en dichtbij oude kastelen, meestal in populaties van meer dan 50 planten.
Verzamelen en vermeerderen
In totaal werd plantmateriaal uit 104 populaties verzameld. Het verzamelen van genoeg zaad bleek lastig. Van sommige populaties kon weinig zaad verzameld worden en van een aantal populaties werd zaad geoogst dat niet bleek te kiemen. Als er te weinig zaad geoogst kon worden, werd zo mogelijk vegetatief materiaal (bolletjes of bollen) verzameld.
Om genoeg zaadmateriaal te krijgen voor opname in de genenbankcollectie, moest het zaad vermeerderd worden. Dat gaat bij wilde prei anders dan bij gecultiveerde prei. Het opkweken van de wilde soorten is lastig omdat de plant juist in de winter groeit, in de late lente het blad afsterft en de bol in de grond achterblijft. In de herfst wordt opnieuw blad gevormd. Het duurt vaak 3 jaar na zaai voordat bloeiwijzen ontwikkelen en het zaad geoogst kan worden. Deze tijd bleek met een jaar verkort te kunnen worden door de vermeerdering in Spanje te laten plaatsvinden. Naar aanleiding van deze ervaring is een nieuw vermeerderingsprotocol ontwikkeld. De vermeerderingen vonden plaats bij zowel CGN als bij veredelingsbedrijven.
Tot nu toe zijn 39 van de 104 populaties succesvol vermeerderd. Van 15 populaties konden geen planten opgekweekt worden.
Beschikbaarheid
Het meeste materiaal in de collecties van het CGN is verkrijgbaar met een standaardcontract, een “Standard Material Transfer Agreement” (SMTA). Veel genenbanken maken gebruik van de SMTA, waaronder het verkregen materiaal gebruikt kan worden voor onderzoek, veredeling en onderwijs.
Voor deze speciale collectie, verzameld in Griekenland, gelden andere regels. Dit is bepaald door de Griekse overheid. Voor onderzoek mag het materiaal vrij gebruikt worden. Voor commerciële doeleinden dienen echter afspraken gemaakt te worden met de Griekse overheid.